ECLI:NL:RBNHO:2018:11894

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
6299622 \ CV EXPL 17-8096
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na annulering van vlucht door staking personeel

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met Lufthansa, compensatie gevorderd na de annulering van hun vlucht LH1002 van Frankfurt naar Amsterdam op 9 september 2015. De annulering was het gevolg van een staking van de piloten van Lufthansa, die door de vakbond Cockpit was aangekondigd. De passagiers hebben Lufthansa aangeklaagd voor compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij annuleringen en vertragingen. Lufthansa heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de staking.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de annulering van de vlucht niet kan worden gerechtvaardigd door de gestelde buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat Lufthansa niet voldoende heeft aangetoond dat de staking onvoorzienbaar was en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de annulering te voorkomen. De passagiers hebben gebruik gemaakt van vervangend vervoer in de vorm van treintickets, maar de rechter concludeerde dat dit niet voldeed aan de vereisten van de Verordening voor het ontlopen van compensatie.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers toegewezen en Lufthansa veroordeeld tot betaling van € 590,75, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De rechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat deze aan de eisen voldeden zoals vastgesteld in de relevante regelgeving. Het vonnis benadrukt de bescherming van passagiersrechten onder de Europese wetgeving en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in geval van annuleringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6299622 / CV EXPL 17-8096
Uitspraakdatum: 24 oktober 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers,
gemachtigde: mr. E.L. Heenk,
tegen
de buitenlandse rechtspersoon Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft,
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
hierna te noemen: Lufthansa,
gemachtigde: mr. E.C. Douma.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 29 augustus 2017 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagiers diende te vervoeren van Frankfurt (Duitsland) naar Amsterdam met vluchtnummer LH1002 op 9 september 2015, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
Lufthansa heeft de passagiers vervangend vervoer aangeboden in de vorm van treintickets van Frankfurt naar Amsterdam Schiphol Airport.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Lufthansa, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Lufthansa vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij doet een beroep op buitengewone omstandigheden en voert hiertoe onder meer het volgende aan.
4.2.
Op 9 september 2015 vond er een staking plaats van de piloten van Lufthansa. De vakbond (Cockpit) heeft op 7 september 2015 de staking aangekondigd. De staking betrof de korte en middellange vluchtafstanden. Lufthansa heeft de passagiers medegedeeld dat vlucht LH1002 werd geannuleerd. Een staking is niet inherent aan de gewone bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij. Lufthansa streeft er naar om stakingen te voorkomen. Lufthansa kan een staking voorkomen door onvoorwaardelijk in te gaan op de verlangens van de medewerkers en de vakbonden. Dit kan echter niet in redelijkheid van Lufthansa worden verwacht. Lufthansa zou dat (bedrijfs)economisch niet overleven. Volgens het Eglitis-arrest wordt onaanvaardbaar offer ook niet van een luchtvaartmaatschappij verwacht. Volgens Lufthansa dient de staking te worden beoordeeld naar het Duitse recht. Ter onderbouwing van haar verweer heeft Lufthansa ook verwezen naar uitspraken van het Duitse Bundesgerichtshof.
4.3.
Lufthansa stelt dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen. Lufthansa heeft er alles aan gedaan om de passagiers toch te doen vervoeren door andere luchtvaartmaatschappijen dan wel middels alternatief vervoer. Lufthansa heeft de passagiers treintickets aangeboden van Frankfurt naar de luchthaven Schiphol. De passagiers hebben deze tickets aanvaard. Lufthansa voert aan dat de passagiers niet hebben bewezen dat zij per trein naar Schiphol zijn gereisd. De passagiers hebben de precieze aankomsttijd ook niet aangetoond.
4.4.
Lufthansa betwist tevens wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn aan de passagiers.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het verweer van Lufthansa dat (de rechtmatigheid van) de staking naar Duits recht moet worden beoordeeld, slaagt niet. De kantonrechter wijst in dit verband op overweging 47 van het arrest van het Hof van 17 april 2018, ELCI:EU:C:2018:258. Daarin is het volgende bepaald: “
Indien een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen stakingen die naar het toepasselijke nationale recht wettig zijn en zij die dat niet zijn, om te bepalen of die als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moeten worden aangemerkt, zou dat immers tot gevolg hebben dat het recht van de passagiers op compensatie afhankelijk wordt gesteld van de arbeidswetgeving van elke lidstaat, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de in de overwegingen 1 en 4 genoemde doelstellingen van verordening nr. 261/2004 om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen hun bedrijf onder geharmoniseerde voorwaarden uitoefenen op het grondgebied van de Unie”. Het beroep van Lufthansa op het ‘Information document of Directorate-General for Energy and Transport, answers to questions on the application of Regulation 261/2004’ kan haar evenmin baten. De kantonrechter is niet gebonden aan deze vraag- en antwoordenlijst. De kantonrechter oordeelt op basis van de Verordening en de jurisprudentie van het Hof.
5.3.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van de staking van het eigen personeel van Lufthansa. Artikel 5, eerste lid, onder c, sub iii, van de Verordening bepaalt dat passagiers bij de annulering van een vlucht recht hebben op compensatie door de luchtvaartmaatschappij, tenzij aan de passagiers een andere vlucht wordt aangeboden die niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt. In het tweede lid van artikel 5 staat verder vermeld dat op het moment dat aan de passagier wordt medegedeeld dat de vlucht wordt geannuleerd ook de alternatieve vervoersmogelijkheden aan de passagiers worden medegedeeld. Lufthansa heeft de passagiers alternatief vervoer aangeboden, namelijk treintickets van Frankfurt naar Schiphol. De passagiers hebben gebruik gemaakt van dit alternatieve vervoer. Uit de door de passagiers overgelegde treintickets blijkt dat de passagiers om 19:09 uur vanuit Frankfurt zijn vertrokken. De passagiers zijn uiteindelijk om 01:13 uur aangekomen op de eindbestemming Schiphol. De kantonrechter is van oordeel dat aan de hiervoor genoemde vereisten van artikel 5, eerste lid, onder c, sub iii, van de Verordening niet is voldaan. Gelet hierop is Lufthansa in beginsel gehouden de passagiers te compenseren. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3 van de Verordening.
5.4.
Ten aanzien van de door Lufthansa gestelde buitengewone omstandigheden geldt het volgende. In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat van dergelijke omstandigheden sprake kan zijn bij stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. De luchtvaartmaatschappij moet alle redelijke inspanningen hebben geleverd om de vertraging of de annulering te voorkomen.
5.5.
De kantonrechter constateert dat Lufthansa op diverse punten zeer uitgebreid verweer heeft gevoerd, maar dat zij ten aanzien van de betreffende staking op 9 september 2015 enkel summiere informatie heeft verstrekt. Door Lufthansa is aangevoerd dat sprake was van een staking door de piloten, nadat die daartoe door de vakbond (Cockpit) waren opgeroepen. Volgens Lufthansa is er op 9 september 2015 gestaakt door een groot aantal, maar niet alle, piloten. Het betrof piloten van de toestellen waar korte en middellange afstanden mee worden uitgevoerd. Ook de piloten van het desbetreffende toestel waarmee vlucht LH1002 werd uitgevoerd staakten op 9 september 2015. Lufthansa heeft niet met stukken onderbouwd dat de staking daadwerkelijk tot gevolg heeft gehad dat de onderhavige vlucht onvermijdelijk diende te worden geannuleerd. Lufthansa heeft voorts in het midden gelaten wat de eisen van (de vakbond van) de piloten waren. Er kan daarom niet worden beoordeeld of redelijkerwijs van Lufthansa kon worden gevergd aan die eisen te voldoen. De kantonrechter overweegt voorts dat een staking van eigen personeel in de regel een protestgeluid is om een wens tot verbetering van het loon of andere arbeidsvoorwaarden kracht bij te zetten of om duidelijk te maken dat men het oneens is met (aangekondigd) beleid van de werkgever. Van belang is verder dat gebruikelijk is dat een personeelsvertegenwoordiger dan wel de vakbond de bij het betrokken personeel levende onvrede kenbaar maakt bij de werkgever en tracht daarover met haar in gesprek te geraken alvorens naar het (zware) middel van staking wordt gegrepen. Lufthansa heeft onvoldoende toegelicht of er in dit geval van te voren met de vakbond is gesproken of dat er onderhandelingen zijn gevoerd. Lufthansa heeft enkel aangevoerd dat de staking kort voor de datum van de onderhavige vlucht is aangekondigd, maar hieruit volgt niet per definitie dat de staking voor Lufthansa niet voorzienbaar was en ook niet dat Lufthansa er daadwerkelijk geen invloed op had om de staking te voorkomen.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Lufthansa niet heeft aangetoond dat de annulering van vlucht LH1002 is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Aan Lufthansa komt dan ook geen beroep toe op artikel 5, lid 3, van de Verordening. De vordering tot betaling van het compensatiebedrag zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de het compensatiebedrag is eveneens als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Lufthansa heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben verricht dan wel hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten dient te worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, nu de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit geacht worden redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het volgens het Besluit berekende tarief. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden toegewezen.
5.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Lufthansa worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 102,10;
griffierecht € 223,00;
salaris gemachtigde € 200,00;
6.3.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van € 50,00 aan nakosten, voor zover de passagiers daadwerkelijk nakosten zullen maken;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter