ECLI:NL:RBNHO:2018:11904

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
18-008883
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake in beslag genomen hond na bijtincident

Op 24 oktober 2018 is een klaagschrift ingediend door mr. J. Baar, gemachtigde van de klager, met het verzoek om opheffing van het beslag op twee Rottweilers, genaamd [hond 1] en [hond 2]. Dit klaagschrift werd behandeld op 5 november 2018, waarbij klager en zijn raadsman aanwezig waren, evenals de officier van justitie mr. P. van Lennep. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond voor [hond 1] en gelastte de teruggave, terwijl het onderzoek naar [hond 2] werd heropend voor een tegenonderzoek naar het gedrag van de hond.

Na een gedragstest door het Risk-assessmentteam van de Universiteit van Utrecht, die adviseerde tot euthanasie, werd er een tegenonderzoek uitgevoerd door Martin Gaus Academy. De rapportage van deze academie concludeerde dat [hond 2] geen agressief gedrag vertoonde en dat de eigenaren verantwoordelijk waren. De raadsman van klager stelde dat het klaagschrift gegrond verklaard moest worden, terwijl de officier van justitie het klaagschrift ongegrond achtte en voorstelde de hond in opslag te houden tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.

De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering niet het voortduren van het beslag vorderde. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de deskundigheid van de gedragstherapeut te twijfelen en dat het euthanaseren van de hond niet meer aan de orde was. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond, hefte het beslag op en gelastte de teruggave van [hond 2] aan de klager.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 18-008883
Proces-verbaalnummer: PL1100-2018146781
Uitspraakdatum: 21 december 2018
Beschikking(art. 552a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 24 oktober 2018 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een klaagschrift, gedateerd 24 oktober 2018 van mr. J. Baar, gemachtigde van
[klager] ,klager,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
domicilie kiezende te (3521 AL) Utrecht, Jaarbeursplein 15, ten kantore van mr. J. Baar, advocaat.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van twee honden, ras Rottweiler, genaamd [hond 1] en [hond 2] .
Op 5 november 2018 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld.
Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Baar, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. P. van Lennep.
In raadkamer is verschenen belanghebbende [belanghebbende] .
Bij beschikking van 13 november 2018 is het klaagschrift gegrond verklaard ten aanzien van de hond [hond 1] en is de teruggave van de hond gelast. Ten aanzien van de hond [hond 2] is het onderzoek in raadkamer heropend teneinde klager in de gelegenheid te stellen een tegenonderzoek inzake het gedrag van de hond [hond 2] te laten plaatsvinden.
De raadsman heeft het door Martin Gaus Academy verrichte tegenonderzoek aan de rechtbank doen toekomen, waarop een nieuwe zittingsdatum is gepland.
Op 17 december 2018 is de behandeling in openbare raadkamer voortgezet.
Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Baar.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. J. van der Putte.
In raadkamer is verschenen belanghebbende [belanghebbende] .

2.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.

De hond [hond 2] is op 29 juli 2018 inbeslaggenomen nadat hij was betrokken bij een ernstig bijtincident bij een 5-jarig meisje. Op 25 augustus 2018 is de hond aan een gedragstest onderworpen door het Risk-assessmentteam van de Universiteit van Utrecht. Het advies ten aanzien van de hond luidde: euthanasie.
Gelet op de discrepantie tussen de testresultaten en de ervaringen met het gedrag van de hond tot het bijtincident alsmede gelet op de opstelling van klager en zijn echtgenote in reactie op het bijtincident en bij de afhandeling hiervan zoals blijkt uit het dossier en zoals is gebleken in raadkamer heeft de rechtbank het onderzoek in raadkamer heropend voor het verrichten van tegenonderzoek.
In het dossier bevindt zich thans een rapportage van Martin Gaus Academy betrekking hebbende op de hond [hond 2] van 30 november 2018. Uit de rapportage blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ten tijde van de rapportage verbleef de hond twee weken bij Martin Gaus Academy. Rapporteur [naam 1] rapporteert dat de hond bij hen geen agressief gedrag heeft vertoond. Resumerend stelt de rapporteur:
“Wij vinden [hond 2] een fantastisch goede Rottweiler: de hond is relaxed, heeft zelfbeheersing, is open en sociaal vaardig naar onbekenden en honden, leert graag en snel.
Zijn eigenaars nemen hun verantwoordelijkheid: ze zijn samen met [hond 1] onmiddellijk op cursus gegaan en hebben allebei hun honden nu hoewel onnodig vrijwillig gemuilkorfd om de omgeving duidelijk te maken dat ze het gebeurde zeer serieus nemen en geen enkel risico willen nemen”.
-standpunten-
De raadsman van klager heeft zich in raadkamer op de volgende standpunten gesteld.
Primair dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard, nu het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend de hond zal onttrekken aan het verkeer. De raadsman heeft in dit verband gewezen op de rapportage van de Martin Gaus Academy alsmede op de door klager genomen voorzorgsmaatregelen.
Subsidiair acht de raadsman het voortduren van het beslag in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en zou het klaagschrift om die reden gegrond dienen te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de hond zal onttrekken aan het verkeer. Het door Martin Gaus Academy opgestelde rapport acht de officier van justitie te subjectief en niet het resultaat van een contra-expertise. Voorts heeft de officier van justitie voorgesteld de hond tot aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op kosten van de eigenaar aldaar in opslag te houden, waarbij hij heeft aangegeven zich er voor in te spannen de zaak zo spoedig mogelijk op zitting te laten plaatsen. Voorafgaand aan die zitting wil het openbaar ministerie een derde gedragstest laten plaatsvinden, te verrichten door [naam 2] van Davalon, nu sprake is van tegenstrijdige bevindingen.
De rechtbank overweegt het volgende.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klager redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, zij het dat sprake is van een hond.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Uit de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zich hier niet het geval voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de hond zal onttrekken aan het verkeer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft bij beschikking van 13 november 2018 overwogen dat de gedragstest van de Universiteit van Utrecht bijna een maand nadat de hond in de opslag was geplaatst heeft plaatsgevonden, hetgeen de gedragstest negatief kan hebben beïnvloed. De eigenaren en de buurtgenoten herkenden de hond niet in de conclusie van het Risk-assessement team, om welke reden de rechtbank heeft ingestemd in het verrichten van een tegenonderzoek. Dit onderzoek is verricht door mevrouw [naam 1] , een erkend en zeer ervaren gedragstherapeut van honden. In haar rapport wordt ter onderbouwing van de conclusies verwezen naar filmbeelden van de gedragstesten van [hond 2] die op Youtube zijn geplaatst. De rechtbank heeft deze beelden bekeken.
De conclusie op basis van het door mevrouw [naam 1] verrichte onderzoek naar het gedrag van [hond 2] luidt dat de gedragstherapeut het verantwoord acht dat [hond 2] wordt teruggeplaatst bij de eigenaren. De rechtbank neemt deze conclusie over. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de ervaring en deskundigheid van de gedragstherapeut. Het feit dat kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de gedragstest van de Universiteit van Utrecht doet hieraan niet af. De kritiek wordt onderbouwd en komt voort uit deskundigheid en bevlogenheid zo begrijpt de rechtbank. Mede gelet op de door de eigenaren van [hond 2] getoonde verantwoordelijkheid en betrokkenheid na het bijtincident ligt het euthanaseren van de hond niet meer in de rede.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij het ontbreken van strafvorderlijk belang het beslag dient te worden opgeheven.
De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk geworden dat het inbeslaggenomen voorwerp aan klager toebehoort. De rechtbank zal dan ook gelasten dat het voorwerp aan klager dient te worden teruggegeven.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het klaagschrift gegrond, heft op het daarop gelegde beslag en gelast de teruggave aan klager van een hond, ras Rottweiler, genaamd [hond 2] .

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door
mr. A.S. van Leeuwen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beschikking.