ECLI:NL:RBNHO:2018:11911

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
6139820
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en aanspraak op gelijke beloning op grond van de Waadi

In deze zaak heeft [eiser] een loonvordering ingesteld tegen Expro North Sea Limited, waarbij hij stelt dat hij recht heeft op een gelijke beloning op basis van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). [eiser] is op 3 juni 1996 in dienst getreden bij Expro en heeft gedurende zijn dienstverband verschillende salarisverhogingen ontvangen. Hij vordert een schadevergoeding van € 792.259,08 bruto, omdat hij meent dat hij onderbetaald is in vergelijking met werknemers van NAM die in gelijke functies werken. De kantonrechter heeft in eerdere zittingen al een provisionele voorziening getroffen en een comparitie gelast. Tijdens de zitting op 28 maart 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, en [eiser] heeft zijn eis vermeerderd. Expro heeft de vordering betwist en stelt dat [eiser] niet recht heeft op het gevorderde bedrag. De kantonrechter heeft besloten deskundigen te benoemen om de kwestie van gelijke beloning en de bijbehorende salarisstructuur te onderzoeken. Tevens is er een beoordeling van de verjaring van de vordering aan de orde, waarbij de kantonrechter oordeelt dat een deel van de vordering verjaard is, maar dat de vordering voor de maanden na maart 2011 niet verjaard is. De deskundigen zijn opgedragen om een rapport op te stellen over de relevante vraagstukken, en [eiser] moet een bedrag in depot storten voor de kosten van het deskundigenonderzoek. De zaak is gecompliceerd door de verschillende interpretaties van de CAO en de toepassing van de Waadi.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 6139820 CV EXPL 17-5002
Uitspraakdatum: 8 augustus 2018
Vonnis in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. U. Hoogland
tegen
Expro North Sea Limited
gevestigd te De Helder
gedaagde partij
verder ook te noemen: Expro
gemachtigde: mr. R. Muurlink

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 30 juni 2017 een vordering tegen Expro ingesteld. Expro heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 29 november 2017 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in het verzoek van [eiser] om een provisionele voorziening. Tevens is daarbij in de hoofdzaak een comparitie gelast.
1.3.
Op 28 maart 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigden hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij akte van 1 februari 2018 zijn eis vermeerderd en nog stukken toegezonden.
1.4.
Op 16 mei 2018 en 11 juli 2018 hebben [eiser] respectievelijk Expro een nadere akte genomen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 3 juni 1996 in dienst getreden bij Expro en ingeleend door NAM. De functie die [eiser] uitoefent is (al dan niet: Senior) Operation Technician. Het door Expro verloonde brutosalaris van [eiser] bedroeg in januari 2014 € 2.862,00 en is in juli 2014 met ongeveer 22% verhoogd. In januari 2015 is het salaris van [eiser] verder verhoogd. In juli 2017 bedroeg het door Expro verloonde brutosalaris € 4.856,54.
2.2.
In het team van [eiser] werken ongeveer 25 werknemers waarvan een deel door NAM, bij Expro of een ander bedrijf, wordt ingeleend. Voor de (gebonden) werknemers van NAM geldt de CAO NAM (thans geldend voor de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018).
2.3.
Op 25 maart 2016 schrijft [eiser] een e-mailbericht aan Expro met onder meer de volgende inhoud:
“De claim van mij op toepassing van de wet Waadi en mijn pensioen zijn 2 totaal verschillende claims en grieven. Terugkomend op “op zijn minst gelijke beloning” art. 8 Waadi,.. daarin geef jij geen duidelijkheid wat betreft financiële netto reparatie. Het wordt alleen geciteerd. Ik claim op z’n minst gelijke beloning zoals bedoeld in de wet Waadi artikel. 8. met terugwerkende kracht van ingaan van deze wet zoals genaamd. De wet Waadi.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat Expro onrechtmatig ten opzichte van hem heeft gehandeld dan wel te kort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst dan wel dat Expro artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) heeft geschonden. Hij vordert een verklaring voor recht en een veroordeling van Expro tot het betalen van een bedrag van € 792.259,08 bruto als schadevergoeding dan wel, na vermeerdering van eis, wegens achterstallig loon en overige arbeidsvoorwaarden.
3.2.
[eiser] voert daartoe, kort omschreven, aan dat hij op grond van de Waadi aanspraak kan maken op ten minste hetzelfde loon als het loon dat werknemers van NAM ontvangen die werkzaam zijn in gelijke functies. [eiser] is werkzaam als Senior Operation Technician en moet op grond van de CAO NAM worden ingedeeld in salarisgroep 7 met een oplopende salarispositie (“PIR”) van 110% in 1996 en van 116,34% vanaf 2003. Vergelijking met het door Expro uitbetaalde bruto-salaris levert een te kort aan betaald bruto loon op van € 792.259,08 (bij een PIR van 120%). Dit laatste bedrag kan tevens als schade worden aangemerkt als het gevolg van onrechtmatig handelen dan wel toerekenbaar tekortkomen van Expro. Expro heeft onrechtmatig gehandeld door willens en wetens geen onderzoek te doen naar gelijke beloning. Expro en NAM wisten dat [eiser] werd onderbetaald en als NAM op grond van een onrechtmatige daad kan worden aangesproken kan Expro dat ook. Beide hebben geprofiteerd van de onderbetaling.

4.Het verweer

4.1.
Expro bestrijdt dat [eiser] te weinig betaald heeft gekregen. Bij conclusie van antwoord heeft Expro bevestigd dat [eiser] bij NAM werkzaam was als Senior Operation Technician en ingedeeld moet worden in salarisgroep 7. Bij de laatst genomen akte heeft Expro alsnog betwist dat [eiser] bij NAM de functie van Senior Operation Technician heeft verricht. Expro betwist voorts dat de berekening van [eiser] juist is. Zo gaat [eiser] uit van een PIR van 120% terwijl er geen enkele werknemer bij de NAM beschikt over een PIR van 120%. Ook gaat [eiser] er ten onrechte vanuit dat hij de gehele periode senior is geweest. Een deel van de vordering is voorts verjaard, ook als de juridische grondslag onrechtmatige daad of wanprestatie is.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter zal overgaan tot benoeming van deskundigen omdat partijen van mening verschillen over de vraag wat de “maatmanfunctie” bij NAM is en welke PIR, achteraf bezien, jaarlijks heeft te gelden. De door partijen aangedragen deskundigen zullen niet worden benoemd omdat de onafhankelijkheid van deze personen onvoldoende is gewaarborgd. [eiser] zal worden opgedragen de kosten voor de te benoemen deskundigen voor te schieten en bij eindvonnis zal worden bepaald wie van beide partijen de kosten van de deskundige moet dragen.
5.2.
De kantonrechter zal eerst het beroep op verjaring beoordelen omdat de uitkomst van deze beoordeling van belang is voor de omvang van de opdracht voor de te benoemen deskundigen.
5.3.
De vordering die door [eiser] is ingesteld dient te worden gekwalificeerd als een loonvordering. Een loonvordering is niets meer en niets minder dan een vordering tot nakoming van de (arbeids-) overeenkomst. Een vordering tot nakoming verjaart op grond van artikel 3:307,eerste lid, van het BW door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De opeisbaarheid van loon is afhankelijk van de periode waarover het loon periodiek wordt betaald. In het geval van [eiser] wordt maandelijks loon betaald zodat het opeisbaar is telkens na afloop van de maand. Duidelijk is dat een groot deel van de vordering van [eiser] , die is berekend vanaf 1996, is verjaard.
5.4.
Artikel 3:317 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Niet alleen de letterlijke bewoordingen van de schriftelijke mededeling waarop een partij zich beroept ter afwering van een beroep op verjaring zijn van belang, maar ook van belang is of de wederpartij in de gegeven omstandigheden uit de betrokken mededeling redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat de andere partij zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] in zijn e-mailbericht van 25 maart 2016 zijn rechten ter zake van te weinig betaald loon ondubbelzinnig voorbehouden. Door deze stuitingshandeling is de lopende verjaring afgebroken. De vordering van [eiser] voor zover deze ziet op loon over maart 2011 (opeisbaar per 1 april 2011) en de maanden nadien is dan ook niet verjaard. Het loon van februari 2011 (opeisbaar per 1 maart 2011) en daarvoor wél.
5.5.
[eiser] grondt zijn vordering mede op onrechtmatige daad dan wel wanprestatie. Artikel 3:310, lid 1, BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Deze verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van alle ter zake dienende omstandigheden. (HR 9 oktober 2009, NJ 2012/193 en HR 9 juli 2010, NJ 2012/194).
5.6.
De hiervoor genoemde regels zien op gevallen waarin de benadeelde onbekend is met of redelijkerwijs in onzekerheid verkeert over het bestaan van schade, de oorzaak van de schade of de voor het ontstaan van de schade verantwoordelijke persoon. Die regels hebben geen betrekking op het geval dat de benadeelde onbekend is met dan wel in onzekerheid verkeert over de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Daadwerkelijke bekendheid met die beoordeling is voor het gaan lopen van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW niet vereist; zie onder meer Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552, NJ 2017/165 (Mispelhoef/Staat). Het stellen van die eis is niet in overeenstemming met het voor een behoorlijk verloop van het rechtsverkeer te aanvaarden uitgangspunt dat een beroep op rechtsdwaling in het algemeen niet kan worden aanvaard, en het zou in strijd met de rechtszekerheid zijn, wanneer de aanvang van de verjaring afhankelijk is van het tijdstip waarop de benadeelde de juiste juridische beoordeling van de feiten duidelijk is geworden. Met invoering van de Waadi had [eiser] dan ook al bekend kunnen zijn met de door hem veronderstelde schade zodat de verjaringstermijn zeker niet later is gaan lopen dan die volgend uit artikel 3:317 lid 1 BW. Overigens geldt dat ook de onwetendheid over de inhoud van de NAM CAO, en daarmee de gestelde afwijkende salarissen van collegae die rechtstreeks in dienst van NAM zijn, als rechtsdwaling moet worden aangemerkt. Dat de Cao NAM op het gebied van indeling en salariëring niet eenvoudig is, maakt dit niet anders.
5.7.
Het beroep van [eiser] op artikel 6:2-2 BW en Hoge Raad 26 november 2004, NJ 2006/228 kan hem niet baten. Niet licht kan worden geconcludeerd dat een wettelijk beroep op verjaring, als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, terzijde moet worden gesteld. Het door [eiser] genoemde arrest ziet op de lange verjaringstermijn en geldt voor zeer uitzonderlijke gevallen waarbij het onzeker is of een gebeurtenis die schade kan veroorzaken inderdaad tot schade zal leiden (verborgen schade). Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat NAM [eiser] wellicht goedkoop heeft kunnen inhuren en dat NAM en Expro daarbij financieel belang hebben gehad, betekent nog niet dat Expro naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op verjaring. Daarvoor is zelfs niet genoeg indien vast komt te staan, zoals [eiser] stelt, dat NAM en Expro het loon van [eiser] in overleg hebben vastgesteld, onderzoek hebben verzaakt en dat Expro collegae niet eerlijk heeft voorgelicht.
5.7.
Het beroep van Expro op artikel 6:89 BW (klachtplicht) wordt verworpen omdat dit artikel ziet op feitelijke gebreken.

6.De beslissing

De kantonrechter:
-Beveelt een deskundigenonderzoek omtrent de volgende vraagpunten:
Hoe moet de functie van [eiser] , veronderstellende wijs uitgaande van de omstandigheid dat hij rechtstreeks in dienst zou zijn van NAM, vanaf maart 2011 en de jaren nadien ingevolgde de NAM CAO te worden gekwalificeerd: als Senior Operation Technician (SOT) of Operation Technician of anderszins?
In welke salarisschaal ingevolge de NAM CAO moet [eiser] , veronderstellende wijs uitgaande van de omstandigheid dat hij rechtstreeks in dienst zou zijn van NAM, vanaf maart 2011 en de jaren nadien worden ingedeeld?
Heeft [eiser] , veronderstellende wijs uitgaande van de omstandigheid dat hij rechtstreeks in dienst zou zijn van NAM, vanaf maart 2011 op grond van de NAM CAO aanspraak op de continutoeslag?
Op welke NAM CAO schaalpositie (PIR) kan [eiser] , veronderstellende wijs uitgaande van de omstandigheid dat hij rechtstreeks in dienst zou zijn van NAM, vanaf maart 2011 jaarlijks aanspraak maken?
Op welk bruto-salaris per maand kan [eiser] , veronderstellende wijs uitgaande van de omstandigheid dat hij rechtstreeks in dienst zou zijn van NAM, vanaf maart 2011 en telkens na een wijziging in enige maand nadien, op basis van de NAM CAO aanspraak maken?
Heeft [eiser] daarnaast, veronderstellende wijs uitgaande van de omstandigheid dat hij rechtstreeks in dienst zou zijn van NAM, op basis van de NAM CAO vanaf maart 2011 aanspraak op een dertiende en/of veertiende maand, en zo ja, hoe hoog is deze jaarlijks vanaf 2011?
Kunt u, uitgaande van de bovenstaande gegevens, en veronderstellende wijs uitgaande van de omstandigheid dat [eiser] rechtstreeks in dienst zou zijn van NAM, een vergelijking maken tussen de bruto bedragen die door Expro vanaf maart 2011 maandelijks aan [eiser] zijn uitbetaald en de brutobedragen waarop [eiser] op basis van de NAM CAO aanspraak kan maken?
Geeft het onderzoek de deskundigen zelf nog aanleiding tot het doen van op- en aanmerkingen?
- Benoemt tot deskundigen: de heer ing. A. de Beer en de heer drs, A.J. Steenbergen van Fuwa Consult, gevestigd te (7585 HA) Hengelo, aan de Paul van Kempenstraat 26 (tel. 074-2432331) om op de voet van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een gemotiveerd, schriftelijk bericht (rapport) in te leveren omtrent voormelde vraagpunten.
Bepaalt voorts het volgende:
De deskundigen dienen (de gemachtigden van) partijen tijdig in kennis te stellen van de datum en tijdstip van hun onderzoek, opdat (de gemachtigden van) partijen daarbij aanwezig kunnen zijn.
De deskundigen dienen bij het onderzoek (de gemachtigden van) partijen in de gelegenheid te stellen tot het maken van opmerkingen en het doen van verzoeken. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken dient in het rapport melding te worden gemaakt.
[eiser] dient --zulks in afwachting van hetgeen de kantonrechter daaromtrent bij eindvonnis zal beslissen-- vóór of uiterlijk op 5 september 2018 een bedrag van € 8.712,-- (inclusief btw) in depot te storten en wel aan de griffier, na toezending van een factuur door de financiële dienst (LDCR).
De griffier stelt de stukken eerst in handen van de deskundigen na ontvangst van gemeld bedrag in depot.
De deskundigen dienen hun rapport met declaratie in te leveren ter griffie van de sectie kanton, rechtbank Noord-Holland, Kruseman van Eltenweg 2 te Alkmaar dan wel te verzenden naar postbus 251, 1800 BG te Alkmaar en wel (zo mogelijk) vóór of uiterlijk op de rolzitting van 14 november 2018.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken na ontvangst van het deskundigenrapport zich hierover (schriftelijk) bij “conclusie na deskundigenbericht" uit te laten.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 8 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken.
Bij ontstentenis van mr. W.A. Swildens is dit vonnis ondertekend door mr. P.G. Vroom,
kantonrechter.
De griffier
De kantonrechter