ECLI:NL:RBNHO:2018:11914

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1536
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor tiny houses binnen geurcontour

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, dat een omgevingsvergunning had verleend aan een derde partij voor het plaatsen van vijf 'tiny houses' op een perceel. Verzoekster vreesde dat de 'tiny houses' zich binnen de geurcontour van een nabijgelegen rioolwaterzuiveringsinstallatie zouden bevinden, wat zou leiden tot aanhoudende hinder voor de bewoners van de 'tiny houses'. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen feiten of omstandigheden waren die de stelling van verzoekster ondersteunden. Er waren geen klachten binnengekomen bij verweerder en de 'tiny houses' zijn verplaatsbaar, waardoor er geen onomkeerbare situatie zou ontstaan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1536
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2018 in de zaak tussen

het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, te Heerhugowaard, verzoekster,

(gemachtigde: mr. L. van der Meulen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.C.W. van der Poel).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2018 heeft verweerder aan [derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor de duur van 5 jaar voor het plaatsen van 5 ‘tiny houses’ met een vrijstaande berging op het perceel [perceel] .
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Zij werd vergezeld door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Zij werd vergezeld door [naam 4] en [naam 5] . Voorts is [derde partij] verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De omgevingsvergunning ziet op het bouwen van vijf ‘tiny houses’ alsmede een collectieve berging op het perceel [perceel] . Thans staan er twee ‘tiny houses’ op het perceel. De ene staat er sinds mei 2016 en wordt bewoond door [derde partij] . De andere staat er sinds 29 maart 2018. Een derde ‘tiny house’ wordt komende week geplaatst. Naast de vergunde ‘tiny houses’ staat een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI), die aan verzoekster toebehoort en door haar wordt geëxploiteerd.
3. Namens verzoekster is ter onderbouwing van het spoedeisend belang bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening aangevoerd dat zij thans gedwongen wordt tot het nemen van maatregelen, omdat zij voor de vergunde ‘tiny houses’ geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan garanderen. De ‘tiny houses’ zullen zich bevinden binnen de geurcontour van de RWZI. Hierdoor zal sprake zijn van aanhoudende hinder voor de bewoners en zal verzoekster gelet op voorschrift 3.1.3 van de milieuvergunning worden gedwongen tot het nemen van aanvullende maatregelen.
4. Niet is in geschil dat de ‘tiny houses’ binnen de geurcontour 15 en 35 ouE/m3 als 99,99 percentiel (geurcontour) komen te staan. De stelling van verzoekster dat daarmee dus sprake zal zijn van aanhoudende hinder, waarop voorschrift 3.1.3 ziet, volgt de voorzieningenrechter niet. Dat sprake is van hinder, laat staan aanhoudende hinder, moet blijken uit feiten of omstandigheden. Er zijn bij verweerder tot op heden geen klachten binnengekomen en ook anderszins is niet gebleken dat sprake is van (aanhoudende) hinder. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in de enkele stelling van verzoekster dat sprake is van aanhoudende geurhinder omdat de ‘tiny houses’ binnen de geurcontour worden opgericht thans spoedeisend belang aan te nemen. Bij het vorenstaande is van belang dat geen sprake zal zijn van een onomkeerbare situatie omdat -zoals uit het dossier blijkt- de ‘tiny houses’ verplaatsbaar zijn.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.