10.3Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de ‘Aqua Viva’, bedoeld om ter plaatse te functioneren. De voorzieningenrechter acht daartoe redengevend de vormgeving en inrichting van de recreatieark, de situering van de ‘Aqua Viva’ waaruit de voorzieningenrechter opmaakt dat is bedoeld dat deze wordt geacht deel uit te maken van het Resort Poort van Amsterdam en vanuit Resort Port van Amsterdam wordt verhuurd. Gelet hierop heeft verweerder zich onder verwijzing naar de folder op goede gronden op het standpunt gesteld dat de ‘Aqua Viva’ een bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Dat met de ‘Aqua Viva’ kan worden gevaren en dat er daartoe een stuurwiel aanwezig is in de achterste slaapkamer doet hieraan niet af.
Gelet hierop is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een schip dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart, als bedoeld in artikel 1, zevende lid, van de Woningwet.
Hieruit volgt dat de ‘Aqua Viva’ moet worden aangemerkt als bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Nu verzoekster voor de ‘Aqua Viva’ niet beschikt over een omgevingsvergunning, was verweerder bevoegd handhavend op te treden zoals hij heeft gedaan.
11. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12. Anders dan verzoekster betoogt laat artikel 3.1 van de planvoorschriften bouwwerken zoals de ‘Aqua Viva’ niet toe op gronden met de bestemming “Recreatie-1”, nu de bestemming niet omvat individuele recreatieverblijven. Legalisatie is derhalve alleen mogelijk als verweerder bereid is omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan. Zoals verweerder heeft aangegeven is hij hiertoe niet bereid. Op voorhand is dan ook geen sprake van een concreet zicht op legalisatie.
Ook overigens heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van handhavend optreden.
13. Naar voorlopig oordeel staat de hoogte van de dwangsom die verzoekster verbeurt bij het niet tijdig verwijderen of verwijderd houden van de ‘Aqua Viva’, gelet op het achterliggende (grote) financiële belang van verzoekster, namelijk een verkoopprijs
€ 250.000,00, in meer dan redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang. Uit het bestreden besluit volgt dat de dwangsom gemaximeerd is op een bedrag ineens van € 10.000,00. Naar voorlopig oordeel is er dan ook geen grond de opgelegde dwangsom onredelijk te achten.
14. Nu het primaire besluit voor zover het betreft de reeds geplaatste recreatieark ‘Aqua Viva’ naar voorlopig oordeel in stand kan blijven, heeft verzoekster geen spoedeisend belang bij de inhoudelijke beoordeling van de vraag of voor de geplande, maar nog niet aanwezige, recreatiearken een preventieve last onder dwangsom geëigend is. Het verzoek voor zover het betrekking heeft op de preventieve last ten aanzien van de nog te plaatsen recreatiearken dient om deze reden dan ook te worden afgewezen.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding