4.6De last, zoals geformuleerd in het primaire besluit, kan - gelet op tekst ervan - niet anders worden begrepen dan dat deze ziet op dat deel van de erfafscheiding dat buiten het bouwvlak is gelegen. De toevoeging “(voor de voorgevelroolijn)” maakt dat niet anders, nu in de motivering van datzelfde besluit het bouwvlak bepalend is geacht voor de situering van de voorgevelrooilijn. In het bestreden besluit lijkt verweerder echter het standpunt in te nemen dat ook delen van de erfafscheiding die zich binnen het bouwvlak bevinden onder de last vallen en verwijderd dienen te worden. Verweerder heeft echter het primaire besluit en de daarin geformuleerde last ongewijzigd in stand gelaten. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat bedoeld is te gelasten dat de erfafscheiding buiten het bouwvlak én voor de voorgevelrooilijn dient te worden verwijderd, dan wel verlaagd, waarbij verweerder heeft aangegeven dat de voorgevelrooilijn gelijk loopt aan de voorgevel van de schuren op het perceel [perceel] en dus niet gelijk loopt met het bouwvlak.
De rechtbank stelt vast dat in het primaire besluit in elk geval niet staat wat verweerder, naar eigen zeggen, bedoeld heeft te gelasten en dat ook op zichzelf beschouwd uit de omschrijving in het primaire besluit niet duidelijk valt op te maken welk deel van de gebouwde erfafscheiding verwijderd dient te worden. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de last
– gelet op de aanvullende motivering in het bestreden besluit – aan duidelijkheid te wensen overlaat. Gelet daarop, volgt de rechtbank eisers in hun betoog dat onvoldoende duidelijk was welk deel van de erfafscheiding verwijderd, dan wel verlaagd, dient te worden.
Daarom dient te worden geoordeeld dat de last, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
5. Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 4.6 is het beroep is gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. Omdat de last in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel kan deze niet in stand kan blijven en dient ook het primaire besluit te worden herroepen. Dat betekent dat verweerder opnieuw moet beslissen op het verzoek om handhaving van de derde-partij. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder hierbij dient te betrekken zijn ter zitting kenbaar gemaakte standpunt dat het volgens verweerder te verwijderen deel van de erfafscheiding gelegaliseerd kan worden, omdat het bestemmingsplan dat toelaat. Voor het bestaan van concreet zicht op legalisatie van een bouwplan dat niet in strijd is met bestemmingsplanvoorschriften is – anders dan verweerder ter zitting gesteld
heeft – geen voorwaarde dat een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend.
6. Nu het primaire besluit waarbij de last is opgelegd wordt herroepen, kunnen de invorderingsbesluiten die zijn gebaseerd op het primaire besluit evenmin in stand blijven. Reeds hierom dienen ook de invorderingsbesluiten die verweerder tot op heden heeft genomen te worden herroepen. Dit betreft de invorderingsbesluiten van 30 augustus 2016, 22 november 2016 en 7 december 2016.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 501,00 en een wegingsfactor 1).