Partijen zijn met elkaar verwikkeld in een complex geschil. Die complexiteit volgt allereerst uit het gegeven dat de ontvoering van [kind3] naar [land] heeft plaatsgevonden toen [kind3] (nu 17) 2 jaar oud was. [kind3] is vervolgens opgegroeid in het gezinsverband waarin zij met haar vader in [land] heeft gewoond. Zij heeft daar een netwerk en ziet, blijkens haar uitlatingen tegenover de Raad, haar toekomst primair in [land]. Zij zal in haar denken stellig beïnvloed zijn door de vader en diens tweede vrouw, maar dat wil nog niet zeggen dat die gedachten als irrelevant of niet authentiek terzijde kunnen worden gesteld.
De tweede factor die de zaak lastig maakt is de tijdsdruk die voortvloeit uit het gegeven dat [kind3] op 8 januari 2019 meerderjarig wordt. De moeder ontleent nu nog enige zeggenschap aan het feit dat ze de gezaghebbende ouder over [kind3] is, maar dat is over 10 maanden afgelopen terwijl die zeggenschap tot op heden niet effectief is gebleken.
De voorzieningenrechter kan zich de frustratie van de moeder dan ook voorstellen en acht het, gelet op de verrichtingen tot nu toe (zie hiervoor onder 2.10 t/m 2.12) niet uitgesloten dat zij het pad opgaat naar een aanpak van de zaak die ertoe leidt dat zij binnen niet al te lange tijd een conflict heeft met alle instanties die bij de zaak zijn betrokken. De voorzieningenrechter wil haar voorhouden dat er ook een andere keuze mogelijk is.
Moeder heeft nu geen tegenstanders maar bondgenoten nodig.
Zij moet allereerst de Raad tot bondgenoot maken, door met deze in gesprek te gaan over de spanning die er in deze zaak zit tussen het recht doen aan enerzijds het onrecht wat een niet geredresseerde kinderontvoering gevoelsmatig oplevert, anderzijds het belang van [kind3] die, hoe ook gevormd, eigen denkbeelden, leefwereld, toekomst en aspiraties dienaangaande heeft.
Moeder moet verder de gezinsvoogd tot bondgenoot maken. Die is aangesteld om het belang van [kind3] te behartigen. Er zijn geen aanwijzingen dat zij dat niet naar beste vermogen zal doen. De invulling van die taak is complex. Uit de verklaring van [kind3] blijkt dat ze loyaal is aan haar vader en de moeder verwijt dat ze “haar leven kapot gemaakt heeft”. Dat verwijt is niet onbegrijpelijk. Objectief gezien is het leven van [kind3] door de (voor haar) onverwachte aanhouding in Brussel, de daaropvolgende detentie van haar vader en het feit dat het er naar uit ziet dat ze voorlopig nog in Nederland zal moeten verblijven, terwijl ze blijkens haar verklaring dacht dit jaar eindexamen te doen en vervolgens in [land] psychologie te gaan studeren, flink in de war geschopt. Om te komen tot het herstel van het contact met [kind3] zal moeder de hulp van de gezinsvoogd dan ook hard nodig hebben. De voorzieningenrechter begrijpt dat moeder de ontstane situatie ziet als een gevolg van een door de vader veroorzaakt probleem, maar, hoe terecht ook, dat is (nog) niet de manier waarop [kind3] het ziet.
Moeder moet ook het OM tot bondgenoot maken. De vader bevindt zich in een schorsing van de voorlopige hechtenis. Aannemelijk is dat er nog een strafrechtelijk traject zal volgen. Het OM kan haar bevoegdheden in dat traject creatief gebruiken om ondersteuning van het proces van (duurzaam) contactherstel tussen [kind3] en haar moeder door de vader te bevorderen. Het OM kan dat effectiever doen wanneer er een goede communicatie tussen de behandelend officier van justitie en de moeder is.
Moeder zou tenslotte de tweede vrouw van de vader tot bondgenoot moeten maken, hoe moeilijk dat emotioneel wellicht ook is. Hoe je het ook wendt of keert, dat is de sociale moeder van [kind3]. Uit het raadsrapport valt af te leiden dat [kind3] erg op haar is gesteld. De kans op (duurzaam) contactherstel tussen [kind3] en moeder zal allicht worden vergroot wanneer de tweede vrouw van de man daar positief tegenover staat.