ECLI:NL:RBNHO:2018:2407

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
C/15/271669 / KG ZA 18-202
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de detentie van de vader en het contactverbod met de minderjarige dochter

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is de vader van twee dochters, die hij in 2003 zonder toestemming van de moeder naar Egypte heeft meegenomen, in detentie genomen in Brussel. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft, heeft jarenlang geprobeerd haar dochters terug te halen, maar zonder succes. In januari 2018 arriveert de vader met de jongste dochter in Brussel, waar hij wordt aangehouden. De moeder vraagt om verlenging van de detentie van de vader op basis van een eerder vonnis uit 2009, waarin de vader werd veroordeeld om de kinderen aan de moeder af te geven. De voorzieningenrechter oordeelt dat de feitelijke situatie is veranderd en dat de moeder onrechtmatig handelt door de lijfsdwang in te roepen. De vordering van de vader om de moeder te gebieden de detentie op te heffen wordt toegewezen, terwijl de reconventionele vordering van de moeder om de vader een contactverbod op te leggen met de minderjarige dochter wordt afgewezen. De voorzieningenrechter adviseert de moeder om samen te werken met de betrokken instanties in het belang van de kinderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/271669 / KG ZA 18-202
Vonnis in kort geding van 23 maart 2018
in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J.E.J. Coenraad te Zandvoort.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen;
  • de brief van de advocaat van de vader van 21 maart 2018, met bijlagen;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 21 maart 2018, met bijlagen;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 22 maart 2018, met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 22 maart 2018, waarbij de advocaat van de vader en de moeder en haar advocaat aanwezig waren;
  • de pleitnota van de advocaat van de moeder.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft ambtshalve kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming dat in de ondertoezichtstellingsprocedure is uitgebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit de volgende kinderen zijn geboren: [kind1] in 1989, [kind2] op 26 maart 1997 en [kind3] op 8 januari 2001. De moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit, de vader heeft zowel de Nederlandse als de [nationaliteit]. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [kind3] en had het eenhoofdig gezag over [kind1] en [kind2] die inmiddels meerderjarig zijn.
2.2.
Na het uiteengaan van partijen in 2002 hadden de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. In augustus 2003 heeft de vader, toen [kind2] en [kind3] (hierna: de kinderen) bij hem waren in het kader van de omgangsregeling, hen -zonder overleg met de moeder- bij familie van de vader in [land] gebracht en onttrokken aan het eenhoofdig gezag van de moeder.
2.3.
Bij (verstek)vonnis in kort geding van 4 november 2009 van deze rechtbank is de vader veroordeeld om de kinderen aan de moeder (te doen) af (te) geven met verlof tot tenuitvoerlegging van de lijfsdwang en de vader daartoe in gijzeling te doen stellen totdat de kinderen aan zijn afgegeven zo nodig met behulp van de sterk arm van justitie en politie.
2.4.
Op 24 januari 2018 is de vader met de kinderen naar Brussel gevlogen. De vader is daar aangehouden en overgedragen aan Nederland, waar hij in hechtenis is genomen op de PI in Almere. De kinderen zijn overgedragen aan de broer van vader die in [woonplaats] woont op het zelfde adres als de stiefmoeder van de kinderen en haar andere kinderen, die in verband de autistische aandoening van één van haar kinderen in Nederland verblijft.
2.5.
Bij beschikking van 8 februari 2018 van deze rechtbank is [kind3] (op basis van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna mede te noemen: de Raad) van 5 februari 2018) met ingang van 7 februari 2018 voorlopig voor de duur van 3 maanden onder toezicht gesteld van het Leger des Heils en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van 4 weken. [kind3] is vervolgens geplaatst op het adres van de broer van de vader in [woonplaats] en de stiefmoeder, waar ook [kind2] verblijft. Bij beschikking van 21 februari 2018 van deze rechtbank is de beschikking van 7/8 februari 2018 gehandhaafd, waarbij de machtiging uithuisplaatsing is verlengd tot 7 mei 2018.
De moeder heeft bij deze rechtbank een verweerschrift ingediend en verzocht de voorlopige ondertoezichtstelling met terugwerkende kracht te vernietigen en de onder toezichtstelling en uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel te vervangen. Daarnaast heeft de moeder een beroepsschrift, tevens houdende een voorlopige voorziening, ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam en verzocht de beschikking van 7 februari 2018 te schorsen en de beschikking van 21 februari 2018 te vernietigen.
2.6.
Bij exploot van 13 februari 2018 heeft de deurwaarder op verzoek van de moeder het vonnis van 4 november 2009 aan de vader in de PI in Almere betekend met bevel om de kinderen aan haar af te geven c.q. te doen afgeven.
Bij exploot van 14 februari 2018 heeft de deurwaarder op verzoek van de moeder de directeur van de PI in Almere verzocht om op basis van het vonnis van 4 november 2009 de vader in gijzeling te sluiten tot aan dit vonnis is voldaan.
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 15 februari 2018 van de rechtbank Zeeland/West-Brabant is de vordering van de moeder (gericht aan de broer van de vader en de stiefmoeder van de kinderen) tot afgifte van de kinderen ten aanzien van [kind3] afgewezen omdat zij onder toezicht is gesteld en op grond van een machtiging in het gezin van de stiefmoeder is geplaatst op het adres van de broer van de vader, hetgeen het recht op afgifte van [kind3] aan de moeder blokkeert. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering ten aanzien van [kind2] omdat zij meerderjarig is.
2.8.
Op 14 maart 2018 is in de strafzaak door de meervoudige raadkamer van deze rechtbank beslist dat de voorlopige hechtenis van de vader wordt geschorst met ingang van 15 maart 2018 te 14.00 uur, onder oplegging van (onder meer) de volgende voorwaarden:
“8 (lees: dat verdachte, vzr) alvorens te worden geschorst, zijn paspoort en (en ieder ander op naam gesteld reisdocument) inlevert bij de officier van justitie
(…)
10. dat verdachte zal meewerken aan het mediation traject.”
2.9.
De moeder heeft direct na de schorsing van de voorlopige hechtenis de tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 november 2009 in gang gezet. De vader verblijft sindsdien in dat kader in de PI in Almere.
2.10.
Bij e-mailbericht van 22 maart 2018 heeft de moeder de Raad voor de Kinderbescherming aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die zij lijdt omdat zij [kind3] hebben geplaatst bij het gezin van de ontvoerder en haar hierover niet te woord hebben gestaan en geïnformeerd.
2.11.
Bij e-mailbericht van 22 maart 2018 heeft de moeder de Centrale Autoriteit aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die zij lijdt omdat zij de kinderen niet terug heeft gekregen toen ze in Brussel met de vader waren aangekomen, en de uitlevering van de vader aan het OM heeft plaatsgevonden zonder haar daarover te informeren.
2.12.
Bij brief van 22 maart 2018 heeft mr. Coenraad (namens de moeder) De Nationale Ombudsman verzocht onderzoek te doen naar de werkwijze van de Centrale Autoriteiten, Het Openbaar Ministerie, De Raad voor de Kinderbescherming en het Leger des Heils in de ontvoeringszaak van de kinderen.
2.13.
[kind3] is inmiddels overgeplaatst en verblijft in de woning van een broer van de moeder. Van contact tussen haar en de moeder is nog geen sprake.

3.Het geschil

in conventie:
3.1.
De vader vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairde moeder gebiedt om binnen vier uur, nadat in dit kort geding mondeling vonnis is gewezen, de detentie van de vader op grond van de het vonnis van 4 november 2009 opgelegde lijfsdwang op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor ieder dagdeel dat de moeder in gebreke is om aan dit vonnis te voldoen;
subsidiairde moeder gebiedt om, nadat in dit kort geding schriftelijk vonnis is gewezen, binnen vier uur na betekening van dit vonnis aan haar de detentie van de vader op grond van in het vonnis van 4 november 2009 opgelegde lijfsdwang op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor ieder dagdeel dat de moeder in gebreke is om aan dit vonnis te voldoen;
de moeder veroordeelt om aan de vader te betalen een schadevergoeding van € 80,- per dag, te rekenen vanaf 15 maart 2018 tot en met de dag waarop de lijfsdwang is opgeheven;
de moeder veroordeelt om aan de vader te betalen het bedrag van € 70,- uit hoofde van het door de vader in het kader van dit kort geding verschuldigde griffierecht.
3.2.
De vader legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. De tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 november 2009 door middel van lijfsdwang is onrechtmatig omdat [kind3] in Nederland woont en het vonnis zag op de situatie waarbij zij in het buitenland verbleef. Bovendien heeft de vader geen enkele zeggenschap over het verblijf van [kind3] in Nederland omdat hij geen gezag over haar heeft en zij onder toezicht is gesteld door het Leger des Heils, die ook de uithuisplaatsing bewaakt. De vader heeft de moeder, rechtstreeks en via haar advocaat, meerdere keren verzocht de lijfsdwang op te heffen, maar zij weigert dat, hoewel haar duidelijk is gemaakt dat voor de lijfsdwang geen grond meer bestaat. Door niet tot opheffing over te gaan handelt de moeder onrechtmatig jegens de vader op grond waarvan zij gehouden is een detentievergoeding te betalen van € 80,- per dag van deze ten onrechte ingeroepen lijfsdwang.
3.3.
De moeder voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie:
3.5.
De moeder vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vader verbiedt contact met [kind3] te hebben middels telefoon- en/of Whatsapp-berichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding.
3.6.
De moeder legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Door [kind3] te ontvoeren uit haar vertrouwde omgeving bij de moeder en mee te nemen naar [land] en haar vervolgens gedurende 15 jaar bloot te stellen aan een opvoeding in een heel andere cultuur is zij ernstig in haar ontwikkeling geschaad. Het is in het belang van [kind3] dat zij zo snel mogelijk uit de beïnvloedingssfeer van de vader (en zijn familie) wordt gehaald en bij de moeder wordt geplaatst , waarna kan worden gewerkt aan herstel van het contact tussen [kind3] en de moeder, te meer omdat [kind3] over 10 maanden meerderjarig wordt en de moeder daarna juridisch gezien geen beslissingen meer over haar kan nemen.
3.7.
De vader voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In conventie is aan de orde de vraag of de moeder rechtmatig gebruik maakt van de haar bij vonnis van 4 november 2009 verleende bevoegdheid om lijfsdwang in te zetten om afgifte van de in dat vonnis genoemde kinderen te bewerkstelligen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Bedoelde bevoegdheid ziet op de situatie waarbij de vader [kind2] en [kind3] tegen de wil van de moeder in zijn feitelijke macht houdt en hen daarmee aan het gezag van de moeder onttrekt. Inmiddels heeft de moeder geen gezag meer over [kind2] en kan er wat haar betreft dus geen sprake meer zijn van onttrekking. [kind3] is nog minderjarig, zodat wel sprake zou kunnen zijn van onttrekking. De vader is echter feitelijk niet in staat om [kind3] aan het gezag van de moeder te onttrekken omdat hij is gedetineerd, terwijl [kind3] voorlopig onder toezicht is gesteld van het Leger des Heils en uit huis is geplaatst bij een pleeggezin. Aanvankelijk was dat bij de broer van vader in [woonplaats], waar ook de stiefmoeder en haar kinderen wonen. Ter zitting is gebleken dat [kind3] inmiddels is geplaatst bij familie van de moeder in [woonplaats]. De omstandigheid dat van contact tussen [kind3] en de moeder op dit moment (nog) geen sprake is, is geen gevolg van een van vader uitgaande feitelijke belemmering.
4.2.
Ter zitting heeft de moeder beaamd dat de vader feitelijk niet in staat is om [kind3] aan het gezag van de moeder te onttrekken, maar heeft zij aangevoerd dat wel sprake is van emotionele onttrekking omdat de vader [kind3] beïnvloedt. Dit doet hij door berichtjes en telefoontjes vanuit detentie en via zijn familie (voornamelijk zijn broer en zijn tweede vrouw). Volgens de moeder is deze emotionele onttrekking van [kind3] aan het gezag van de moeder voldoende grond om te oordelen dat de vader niet voldoet aan het in het vonnis opgenomen gebod.
4.3.
De voorzieningenrechter kan de moeder hierin niet volgen. Nog daargelaten dat binnen het kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld of sprake is van de door de moeder gestelde beïnvloeding, kan “emotionele” onttrekking juridisch moeilijk worden geduid en dus alleen al op die grond niet leiden tot de afgifte waar de lijfsdwang op ziet.
4.4.
Geconcludeerd moet worden dat de feitelijke situatie zodanig is veranderd dat de moeder nu onrechtmatig handelt door de lijfsdwang in te roepen. De vordering in conventie zal dus worden toegewezen.
De voorzieningenrechter ziet ook aanleiding om de gevorderde dwangsom toe te wijzen, met dien verstande dat deze wordt gematigd en gemaximeerd. De vordering met betrekking tot de schadevergoeding zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.5.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt ziet de reconventionele vordering ook op het beëindigen van de beïnvloeding door de vader. Gelet op de complexiteit van de zaak acht de voorzieningenrechter zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd over de feitelijke gang van zaken om een dergelijk verbod te kunnen opleggen. Die vordering zal dus worden afgewezen. Daarvoor is mede redengevend dat [kind3] onder toezicht staat en de gezinsvoogd de regie heeft over de ontwikkelingen en daarbij, naar de voorzieningenrechter aanneemt, in haar belang zal handelen en daarbij mede het oog zal hebben op het belang van herstel van het contact van [kind3] met de moeder.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Ten overvloede
4.7.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Partijen zijn met elkaar verwikkeld in een complex geschil. Die complexiteit volgt allereerst uit het gegeven dat de ontvoering van [kind3] naar [land] heeft plaatsgevonden toen [kind3] (nu 17) 2 jaar oud was. [kind3] is vervolgens opgegroeid in het gezinsverband waarin zij met haar vader in [land] heeft gewoond. Zij heeft daar een netwerk en ziet, blijkens haar uitlatingen tegenover de Raad, haar toekomst primair in [land]. Zij zal in haar denken stellig beïnvloed zijn door de vader en diens tweede vrouw, maar dat wil nog niet zeggen dat die gedachten als irrelevant of niet authentiek terzijde kunnen worden gesteld.
De tweede factor die de zaak lastig maakt is de tijdsdruk die voortvloeit uit het gegeven dat [kind3] op 8 januari 2019 meerderjarig wordt. De moeder ontleent nu nog enige zeggenschap aan het feit dat ze de gezaghebbende ouder over [kind3] is, maar dat is over 10 maanden afgelopen terwijl die zeggenschap tot op heden niet effectief is gebleken.
De voorzieningenrechter kan zich de frustratie van de moeder dan ook voorstellen en acht het, gelet op de verrichtingen tot nu toe (zie hiervoor onder 2.10 t/m 2.12) niet uitgesloten dat zij het pad opgaat naar een aanpak van de zaak die ertoe leidt dat zij binnen niet al te lange tijd een conflict heeft met alle instanties die bij de zaak zijn betrokken. De voorzieningenrechter wil haar voorhouden dat er ook een andere keuze mogelijk is.
Moeder heeft nu geen tegenstanders maar bondgenoten nodig.
Zij moet allereerst de Raad tot bondgenoot maken, door met deze in gesprek te gaan over de spanning die er in deze zaak zit tussen het recht doen aan enerzijds het onrecht wat een niet geredresseerde kinderontvoering gevoelsmatig oplevert, anderzijds het belang van [kind3] die, hoe ook gevormd, eigen denkbeelden, leefwereld, toekomst en aspiraties dienaangaande heeft.
Moeder moet verder de gezinsvoogd tot bondgenoot maken. Die is aangesteld om het belang van [kind3] te behartigen. Er zijn geen aanwijzingen dat zij dat niet naar beste vermogen zal doen. De invulling van die taak is complex. Uit de verklaring van [kind3] blijkt dat ze loyaal is aan haar vader en de moeder verwijt dat ze “haar leven kapot gemaakt heeft”. Dat verwijt is niet onbegrijpelijk. Objectief gezien is het leven van [kind3] door de (voor haar) onverwachte aanhouding in Brussel, de daaropvolgende detentie van haar vader en het feit dat het er naar uit ziet dat ze voorlopig nog in Nederland zal moeten verblijven, terwijl ze blijkens haar verklaring dacht dit jaar eindexamen te doen en vervolgens in [land] psychologie te gaan studeren, flink in de war geschopt. Om te komen tot het herstel van het contact met [kind3] zal moeder de hulp van de gezinsvoogd dan ook hard nodig hebben. De voorzieningenrechter begrijpt dat moeder de ontstane situatie ziet als een gevolg van een door de vader veroorzaakt probleem, maar, hoe terecht ook, dat is (nog) niet de manier waarop [kind3] het ziet.
Moeder moet ook het OM tot bondgenoot maken. De vader bevindt zich in een schorsing van de voorlopige hechtenis. Aannemelijk is dat er nog een strafrechtelijk traject zal volgen. Het OM kan haar bevoegdheden in dat traject creatief gebruiken om ondersteuning van het proces van (duurzaam) contactherstel tussen [kind3] en haar moeder door de vader te bevorderen. Het OM kan dat effectiever doen wanneer er een goede communicatie tussen de behandelend officier van justitie en de moeder is.
Moeder zou tenslotte de tweede vrouw van de vader tot bondgenoot moeten maken, hoe moeilijk dat emotioneel wellicht ook is. Hoe je het ook wendt of keert, dat is de sociale moeder van [kind3]. Uit het raadsrapport valt af te leiden dat [kind3] erg op haar is gesteld. De kans op (duurzaam) contactherstel tussen [kind3] en moeder zal allicht worden vergroot wanneer de tweede vrouw van de man daar positief tegenover staat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie:
5.1.
gebiedt de moeder om binnen vier uur na betekening van dit vonnis aan haar de detentie van de vader op grond van de in het vonnis van 4 november 2009 opgelegde lijfsdwang op te heffen;
5.2.
veroordeelt de moeder tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor ieder dagdeel dat zij in gebreke is om aan dit vonnis te voldoen, zulks tot een maximum van
€ 10.000;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het anders of meer gevorderde;
in reconventie:
5.5.
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie:
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Blaisse op 23 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 472