ECLI:NL:RBNHO:2018:2434

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
6476441 \ CV EXPL 17-10439
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor instapweigering bij aansluitende vluchten en toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben de passagiers, die met Etihad Airways een vervoersovereenkomst hadden gesloten, compensatie gevorderd wegens instapweigering op een aansluitende vlucht van Abu Dhabi naar Kathmandu. De passagiers hadden op 17 en 18 oktober 2016 een vlucht geboekt van Amsterdam naar Abu Dhabi en vervolgens van Abu Dhabi naar Kathmandu. Bij de tweede vlucht, EY 290, werd hen de toegang geweigerd vanwege overboeking. De passagiers vorderden compensatie van € 1.200,00, gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering.

Etihad Airways betwistte de vordering en stelde dat de vluchten als aparte vluchten moesten worden beschouwd, waardoor de Verordening niet van toepassing zou zijn op de tweede vlucht. De kantonrechter oordeelde echter dat de passagiers beschikten over één ticket voor twee aansluitende vluchten, waardoor de Verordening wel degelijk van toepassing was. De kantonrechter concludeerde dat de instapweigering op de tweede vlucht hen recht gaf op compensatie, ongeacht het feit dat de instapweigering plaatsvond buiten de EU.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en Etihad veroordeeld tot betaling van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter wees de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet was aangetoond dat deze kosten waren gemaakt. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6476441 \ CV EXPL 17-10439
Uitspraakdatum: 4 april 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier 1]

wonende te [woonplaats]
2.
[passagier 2]wonende te [woonplaats]
eiseressen
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. H. Yildiz
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Etihad Airways PJSC
gevestigd te Abu Dhabi, Verenigde Arabische Emiraten, mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Etihad
gemachtigde mr. J. Blussé van Oud -Alblas

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 oktober 2017 een vordering tegen Etihad ingesteld. Etihad heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Etihad een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Etihad een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Etihad op 17 en 18 oktober 2016 de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Abu Dhabi (vluchtnummer EY 78) en vervolgens van Abu Dhabi naar Kathmandu (vluchtnummer EY 290).
2.2.
De passagiers is de toegang tot vlucht EY 290 geweigerd wegens overboeking van die vlucht.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Etihad gevorderd in verband met voornoemde instapweigering.
2.4.
Etihad heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Etihad bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en voorts tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Etihad vanwege de instapweigering tot de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Etihad betwist de vordering. Zij voert aan dat zij geen compensatie is verschuldigd, omdat sprake is geweest van twee separate vluchten. Het Air France / Folkerts-arrest (het Folkerts-arrest) van het Hof van 26 februari 2013, C-11/11 gaat hier niet op, omdat er geen sprake is van een geval waarbij de schade (vertraging of instapweigering) zich heeft voorgedaan op een vlucht waarop de Verordening van toepassing is. Uit het Emirates / Schenkel arrest van het Hof van 10 juli 2008, C-173/07 (het Emirates-arrest), moet worden afgeleid dat de vluchten van Schiphol naar Abu Dhabi en van Abu Dhabi naar Kathmandu als aparte vluchten moeten worden aangemerkt en daarom apart moeten worden getoetst aan het toepassingsbereik van de Verordening. Abu Dhabi heeft te gelden als de eindbestemming van de eerste vlucht. De instapweigering heeft zich voorgedaan bij de (tweede) vlucht van Abu Dhabi naar Kathmandu. Deze vlucht valt niet onder het bereik van de Verordening, nu de plaatsen van vertrek en eindbestemming niet gelegen zijn op een in de EU gelegen luchthaven. De tweede vlucht heeft dan ook geen connectie met de EU. Etihad verwijst ter ondersteuning van haar standpunt onder meer naar rechtspraak van de Britse en Duitse rechters en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:2498. Voor het geval de kantonrechter mocht twijfelen aan de uitleg van Etihad van het Folkerts-arrest en het Emirates-arrest, ligt het volgens Etihad op de weg van de kantonrechter daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.

5.De beoordeling

5.1.
Etihad is gevestigd in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat zij op grond van het bepaalde in artikel 26 van de Brussel I bis-Verordening (nr. 1215/2012) bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen, nu Etihad in de onderhavige procedure is verschenen en de bevoegdheid niet heeft betwist.
5.2.
De vraag die moet worden beantwoord is of de onderhavige vlucht onder het toepassingsbereik van de Verordening valt. De kantonrechter is met de passagiers van oordeel dat dit het geval is. Het volgende is hiervoor redengevend.
5.3.
Voorop staat dat artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening bepaalt dat deze verordening van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die is gelegen op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is. Alleen al om reden dat de vlucht vanaf Schiphol is vertrokken en daardoor in een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, is de Verordening van toepassing. Daarnaast is het volgende van belang.
5.4.
In artikel 2, sub h van de Verordening wordt het begrip “eindbestemming” gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen, de bestemming van de laatste vlucht.
Ingevolge artikel 4 lid 3 van de Verordening compenseert de luchtvaartmaatschappij die
de vlucht uitvoert hen onmiddellijk overeenkomstig artikel 7, indien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd.
5.5.
Het Hof heeft in het Folkerts-arrest geoordeeld dat voor de toepassing van de in artikel 7 van de Verordening voorziene forfaitaire compensatie, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, waaronder wordt verstaan de bestemming van de laatste vlucht die de betrokken passagier heeft genomen.
Etihad heeft betoogd dat het Hof zich in het Folkerts-arrest slechts heeft uitgesproken over de situatie waarin de oorzaak van de schade (vertraging) is gelegen in een voorafgaande vlucht die binnen het bereik van de Verordening valt. Dit betoog slaagt niet. Weliswaar lag in het Folkerts-arrest de situatie voor waarin de vertraging was veroorzaakt bij het vertrek van het eerste deel van de aansluitende vluchten, maar de uitleg die het Hof geeft aan het begrip ‘eindbestemming’ is naar het oordeel van de kantonrechter niet beperkt tot dat specifieke geval. Uit het feit dat het Hof spreekt van “een vlucht met rechtstreekse aansluitingen” als ook van “de bestemming van de laatste vlucht” kan niet anders worden geoordeeld dan dat het Hof is uitgegaan van meerdere vluchten met één eindbestemming en derhalve niet van separate vluchten die ieder een eigen eindbestemming hebben. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening niet afhankelijk is van het bestaan van een vertraging bij vertrek en dus evenmin van de vraag of de voorwaarden van voornoemd artikel 6 van die verordening vervuld zijn. De kantonrechter ziet dan ook geen noodzaak tot het stellen van prejudiciële vragen, aangezien het Folkerts-arrest van het Hof voldoende duidelijk is over het toepassingsbereik van de Verordening.
5.6.
Niet in geschil is dat de passagiers ieder beschikten over één (elektronisch) ticket voor twee vluchten, met als bestemming van de laatste vlucht Kathmandu. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee komen vast te staan dat het hierbij ging om twee rechtstreeks aansluitende vluchten; een vlucht van Schiphol naar Abu Dhabi en een daarop rechtstreeks aansluitende vlucht van Abu Dhabi naar Kathmandu. Net als in het Folkerts-arrest is in het onderhavige geval het tweede deel van de vlucht als rechtstreekse aansluiting onderdeel geworden van het traject Schiphol - Kathmandu en is niet leidend of de rechtstreeks aansluitende vlucht op zichzelf onder het bereik van de Verordening valt. Gelet hierop dient Kathmandu als eindbestemming in het onderhavige geval te worden aangehouden. Uit het voorgaande volgt dat het verweer van Etihad dat de Verordening niet van toepassing is op de vlucht van Abu Dhabi naar Kathmandu, strandt.
5.7.
De vervolgvraag die voorligt is of Etihad compensatie is verschuldigd. Niet in geschil is dat de passagiers tegen hun wil de toegang tot de vlucht (EY 290) is geweigerd. Etihad is dan ook op grond van artikel 4 lid 3 en artikel 7 van de Verordening compensatie aan de passagiers verschuldigd. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5. en 5.6. is overwogen doet aan dit oordeel niet af dat de instapweigering heeft plaatsgevonden op het tweede deel van het traject in een niet EU-lidstaat. De gevorderde hoofdsom en de wettelijke rente daarover worden dan ook toegewezen.
5.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat kosten zijn gemaakt dan wel (voldoende) werkzaamheden zijn verricht anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding plegen in te sluiten.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van Etihad, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Etihad tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over vanaf 17 oktober 2016 tot aan de dag van gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Etihad tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 97,31
griffierecht € 223,00
salaris gemachtigde € 300,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter