ECLI:NL:RBNHO:2018:248

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
9900013913
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 12 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 7 januari 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, maar had zich tijdens de proeftijd schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, wat leidde tot een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De proeftijd was oorspronkelijk vastgesteld op 547 dagen en eindigde op 28 september 2015. De officier van justitie heeft op 2 januari 2018 een schriftelijke vordering ingediend om de proeftijd met 365 dagen te verlengen, onder toevoeging van bijzondere voorwaarden, waaronder meewerken aan verdiepingsdiagnostiek.

Tijdens de openbare terechtzitting op 5 januari 2018 heeft de veroordeelde verklaard dat hij werk heeft en plannen heeft om naar Suriname te verhuizen. Hij betwistte de noodzaak van verlenging van de proeftijd en de aanvullende voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, maar oordeelde dat de noodzaak tot verlenging onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde gedurende zijn proeftijd aan meerdere voorwaarden had voldaan en dat er geen concreet plan van aanpak was gepresenteerd door de reclassering. Gezien de omstandigheden en de reeds doorlopen proeftijd, heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de proeftijd afgewezen, zonder in te gaan op de aanvullende voorwaarden.

De rechtbank heeft gelet op artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht en concludeerde dat de vordering tot verlenging van de proeftijd niet noodzakelijk was, gezien de situatie van de veroordeelde en zijn medewerking aan eerdere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700042-11 (VI)
V.I.-zaaknummer: 99/000139-13
Uitspraakdatum: 12 januari 2018
Beslissing op vordering verlenging proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling
(ex artikel 15c lid 3 Sr)
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 januari 2018 in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
hierna: veroordeelde.
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 5 april 2012 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden.
Veroordeelde is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), op 7 januari 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 547 dagen, welke feitelijk op 28 september 2015 is ingegaan, niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Tevens zijn hierbij opgelegd de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde zich zal melden bij de reclassering, zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen en maatschappelijke opvang Exodus en zich zal houden aan een contactverbod.
Bij vonnis van deze rechtbank van 2 februari 2017 is de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen voor een periode van 180 dagen, omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling had schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Veroordeelde is op 5 september 2017 wederom voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Op 18 augustus 2017 heeft het Openbaar Ministerie een wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling genomen, waarbij de algemene voorwaarde is gehandhaafd en de bijzondere voorwaarde omtrent het verblijf bij Exodus is vervallen, onder toevoeging van andere voorwaarden betreffende het gedrag, te weten:
  • veroordeelde dient zijn medewerking te verlenen aan een ambulant begeleid wonen traject en de daaruit voortvloeiende begeleiding, bijvoorbeeld op het gebied van schuldhulpverlening en arbeidstoeleiding, voor zolang de reclassering dat in overleg met de begeleid wonen instelling noodzakelijk acht;
  • veroordeelde dient zijn medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
  • veroordeelde dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en de behandeling;
  • veroordeelde dient openheid van zaken te tonen ten aanzien van zijn financiële situatie.
De proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal thans eindigen op 16 januari 2018.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 2 januari 2018 strekt ertoe dat de rechtbank de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal verlengen met 365 dagen, onder toevoeging van de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde dient mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 5 januari 2018.
Veroordeelde is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering, welke is gebaseerd op het “Verlengingsadvies v.i.” van de reclassering, gedateerd 21 november 2017 en opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker] . Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“Wij adviseren om de proeftijd v.i. te verlengen. Op basis van het UJD, waarin gesproken kan worden van een patroon van agressie delicten alsmede de marginale maatschappelijke situatie en mogelijke beïnvloedbaarheid van veroordeelde, achten wij het risico dat veroordeelde een ernstig geweldsdelict zal plegen, hoog. Door middel van reclasseringstoezicht wordt getracht de leefomstandigheden van veroordeelde te stabiliseren.
Er zijn concrete voorwaarden/interventies voor gedragsverandering waaraan nog gewerkt moet worden, namelijk:
o
Huisvesting
o
Dagbesteding
o
Financiën
Wij adviseren een verlenging voor de duur van één jaar.
Wij adviseren om naast de reeds opgelegde voorwaarden ook als bijzondere voorwaarde op te leggen meewerken aan verdiepingsdiagnostiek (waaronder een IQ test). Dit om een beter beeld te krijgen van de (on)mogelijkheden van veroordeelde en beter te kunnen beoordelen wat hij nodig heeft qua begeleiding en wonen”.

Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman

Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij momenteel werk heeft en aan het sparen is om naar Suriname te reizen om bij zijn vader te gaan wonen, met wie hij sinds kort weer contact heeft. Zulks heeft hij ook bij de reclassering reeds aangegeven. Veroordeelde heeft verklaard niet in te zien wat de toegevoegde waarde is van een langer durend reclasseringstoezicht, nu de reclassering hem – naar zijn mening – de afgelopen jaren niet heeft geholpen. Met een aanvullende voorwaarde omtrent verdiepingsdiagnostiek is veroordeelde het evenmin eens. Hij heeft gedurende zijn detentie en zijn proeftijd al aan veel trajecten en trainingen meegewerkt en ziet geen meerwaarde in nader onderzoek of daaruit voortvloeiende behandelingen.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot verlenging van de proeftijd af te wijzen. Veroordeelde heeft gedurende de proeftijd van 547 dagen steeds meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden. Door de reclassering is geen concreet plan van aanpak opgesteld in haar advies. Hiermee is de noodzaak tot verlenging van de proeftijd onvoldoende onderbouwd.

De beoordeling

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling pas zeer recent, namelijk op 1 januari 2018, in de wet is opgenomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de proeftijd alleen dient te worden verlengd wanneer en voor zo lang dat, met het oog op het recidiverisico dat van de veroordeelde uitgaat, noodzakelijk en proportioneel is. Bij de beoordeling van een verlengingsverzoek dient de rechtbank alle relevante individuele feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de belangen van de veroordeelde en het belang van de veiligheid van de samenleving. [1]
Hoewel de reclassering heeft aangegeven dat en waarom van veroordeelde nog altijd een recidiverisico uitgaat, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt wat het voortduren van het reclasseringstoezicht in zijn situatie nog zou toevoegen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat veroordeelde gedurende de reeds doorlopen proeftijd, die met 547 dagen (onder aftrek van 180 dagen herroeping) langdurig is geweest, uitvoering heeft gegeven aan meerdere gedragsinterventies en dat hij in die periode steeds heeft voldaan aan de meldplicht. Bij die stand van zaken mag uit het oogpunt van noodzakelijkheid en proportionaliteit worden verwacht dat ter onderbouwing van een vordering tot verlenging van de proeftijd zeer concreet wordt aangegeven waartoe de periode van verlenging nog is benodigd. Een concreet plan van aanpak is door de reclassering echter niet opgemaakt. Wel is vermeld dat thans nog gewerkt moet worden aan stabilisering van de leefomstandigheden van veroordeelde op de gebieden huisvesting, dagbesteding en inkomen. Veroordeelde heeft met betrekking tot deze leefgebieden inmiddels laten weten dat hij werk, en daarmee een dagbesteding en inkomen, heeft verworven en dat hij naar Suriname wil verhuizen zodra hij daartoe de benodigde middelen heeft gespaard. Gelet op dit laatste punt lijkt toeleiding naar begeleid wonen, hetgeen de officier van justitie ter terechtzitting als concreet actiepunt voor de reclassering heeft vermeld, thans niet vereist.
Het voorgaande maakt dat van de noodzaak tot verlenging in het geval van veroordeelde onvoldoende is gebleken. De vordering tot verlenging van de proeftijd zal dan ook worden afgewezen. Gelet op het voorgaande wordt niet toegekomen aan een beslissing omtrent aanvulling van de bijzondere voorwaarden.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank beslist als volgt:
Wijst de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.

Deze beslissing is genomen door:

mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. A. Warmerdam en mr. T. van Muijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Z.T. Pronk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2018.
Mr. T. van Muijden is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015-2016, nr. D (MvA), p. 23-25.