In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Tarom vanwege een vertraging van meer dan drie uur op hun vlucht van Timisoara naar Amsterdam op 5 januari 2017. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Tarom heeft in een eerdere communicatie aangegeven dat de passagiers recht hebben op een compensatie van € 250,00 per passagier, maar de passagiers eisen een hoger bedrag van € 400,00 per passagier, gebaseerd op de afstand van de vlucht.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, aangezien de eindbestemming Schiphol is. De rechter heeft vervolgens de hoogte van de compensatie beoordeeld. Tarom betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat de compensatie op basis van de afstand van de vlucht € 250,00 per passagier zou moeten zijn, in plaats van de gevorderde € 400,00. De rechter oordeelde dat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun vordering te onderbouwen en dat de afstand van de vlucht volgens de groot-cirkelmethode gemeten moet worden.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering toegewezen tot een bedrag van € 500,00 (€ 250,00 per passagier) en de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2017. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagiers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor de gemaakte kosten. De proceskosten werden door beide partijen gedragen, aangezien niet duidelijk was dat Tarom ten onrechte in de procedure was betrokken. De beschikking is uitgesproken door kantonrechter J. Candido en is niet vatbaar voor hoger beroep.