ECLI:NL:RBNHO:2018:2645

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
15/871008-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving van een minderjarig meisje met sterke vermindering van toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving van een zevenjarig meisje. Het incident vond plaats op 21 mei 2016 in Hoofddorp, waar de verdachte het slachtoffer op straat vastpakte en haar vroeg mee te komen. Het meisje wist zich echter te onttrekken aan de vrijheidsberoving en rende naar huis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 8 februari 2018 heeft de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J.F.A. Mutsaers, pleitte voor vrijspraak op basis van inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer en getuigen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele discrepanties. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte, op basis van de verzamelde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen was dat hij het ten laste gelegde feit had gepleegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die ten tijde van het delict psychotisch was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 120 uur, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding van €750,00 toegewezen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871008-16
Uitspraakdatum: 22 februari 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 februari 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.F.A. Mutsaers, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, die [slachtoffer] heeft aangesproken met de woorden 'kom jij even mee?' of woorden van gelijke strekking en vervolgens die [slachtoffer] bij haar handen heeft vastgepakt en/of de armen van die [slachtoffer] naar haar rug heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen hem is ten laste gelegd. De verklaringen van zowel [slachtoffer] als [getuige] zijn inhoudelijk inconsistent en komen bovendien op een aantal punten niet met elkaar overeen, waardoor vraagtekens geplaatst moeten worden bij de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Ook bevat het dossier geen fysiek bewijs dat verdachte daadwerkelijk degene is geweest die [slachtoffer] heeft vastgepakt en valt het tijdstip van de 112-melding niet te rijmen met het gegeven dat verdachte om 19.03 uur bij het tankstation zijn moeder aan de telefoon had. Het is immers onmogelijk om in de tussenliggende tijd van het tankstation naar de Atletiekstraat te rijden en ook nog een poging te wagen iemand wedererechtelijk van zijn vrijheid te beroven.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen.

Het door [verbalisant] , hoofdagent van Politie Eenheid Noord-Holland en [verbalisant] , hoofdagent van Politie Eenheid Noord-Holland, op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2016, dossierpagina’s 11 – 12, onder meer inhoudende:
Op zaterdag 21 mei 2016, om 19.11 uur kregen wij, verbalisanten de melding te gaan naar de Atletiekstraat ter hoogte van perceel 35 te Hoofddorp, alwaar een mogelijke poging ontvoering zou hebben plaatsgevonden. Een meisje van zeven jaar oud zou zijn vastgepakt door een man in een goudkleurige auto. (…)
Ik, verbalisant [verbalisant] , vroeg aan [slachtoffer] en [getuige] wat er gebeurd was. Ik hoorde [slachtoffer] verklaren:
“Ik was aan het spelen in de speeltuin ter hoogte van de Atletiekstraat 33 in Hoofddorp. Ik moest plassen en wilde naar mijn huis gaan. Ik woon op de [adres] . Ik liep op de stoep voor de Atletiekstraat 26. Ik zag dat daar een meneer stond. Hij ging voor me staan en zei: “Kom jij even mee?” De man had een donkere en zware stem. Ik zei: “Hoezo zou ik meegaan?” Ik zag en voelde dat de man mij met twee handen aan mijn armen vast pakte. Hij trok vervolgens mijn armen naar mijn rug. Dit deed pijn aan mijn schouders. Hierdoor ging mijn hoofd naar voren. Ik werd bang en ging trillen. Ik was bang dat hij mij mee zou nemen. Ik wilde dit niet. Ik trapte meteen keihard met mijn rechterbeen naar achter omdat de man op dit moment achter mij stond. Ik schopte tegen het kruis van de man en hoorde hem hard schreeuwen: “AU!” Hij liep hierna meteen naar zijn auto. Zijn auto stond geparkeerd voor de Atletiekstraat 23 met de voorkant van de auto richting de Atletiekstraat 23.”
Ik vroeg aan [slachtoffer] en [getuige] hoe de man eruit zag. Hierover konden zij het
volgende verklaren:
“De man zag eruit alsof hij niet in Nederland geboren was. Hij sprak wel Nederlands maar was licht getint. Hij had een kale plek boven op zijn hoofd. Aan de zijkant van zijn hoofd had hij donker haar. Hij had een soort donkere snor en een stoppelbaard. Hij had donkere, dikke wenkbrauwen. Hij had een bol gezicht met bolle wangen. Hij had een dikke neus die dicht bij de mond zat. Hij had bruine ogen en een wat dikkere buik. Hij was ongeveer 50 tot 55 jaar oud. Hij droeg lange mouwen. De kleur van zijn shirt was grijs, zwart of bruin. Hij had een zwarte broek en zwarte schoenen. (…).”
Ik vroeg aan [slachtoffer] en [getuige] of zij konden beschrijven hoe de auto waarin hij reed, eruit zag. Hierover konden zij het volgende verklaren:
“De auto was goudkleurig. Hij was niet heel groot. Ongeveer even groot als die geparkeerde auto daar.” Ik, verbalisant [verbalisant] , zag dat de meiden naar een Peugeot 307 wezen die verderop geparkeerd stond. “Er zat iets zwarts achterin de auto. Ook zat er een kras van ongeveer vijf centimeter bij de rechter koplamp en zat er waarschijnlijk een 3 en een 9 in het kenteken.” (…)
Ik vroeg aan [getuige] wat zij precies gezien had. Ik hoorde dat zij het volgende hierover kon verklaren:
“Ik zag dat [slachtoffer] bij haar arm gepakt werd door een man. Ik heb net gezegd hoe hij eruit zag en hoe zijn auto eruit zag.”

Het door [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2016, dossierpagina 16, onder meer inhoudende:
p. 16
(…) Er werd door diverse collega’s aangegeven over de portofoon dat ze aan [verdachte] dachten bij het horen van het signalement van de auto en de dader.
Hierop werd ik door de meldkamer gevraagd om een onderzoek in te stellen in de omgeving van de woning van de moeder van [verdachte] .
Ik ben daar naar toe gereden en trof op de hoek van de Blauwe Beugelstraat en de Regenboogstraat de goudkleurige Fiat Punto met kenteken [kenteken] aan. Hierop heb ik gevoeld aan de motorkap en de banden van de auto. De banden en de motorkap voelden warm aan, alsof de auto net nog gereden had. (…)
Kort daarop ging de voordeur van de woning open en zag ik dat een persoon die ik herkende als zijnde [verdachte] , voor onze dienstauto langs liep in de richting van de genoemde Fiat Punto.
Ik zag dat [verdachte] gekleed was in een zwart vest, een zwarte joggingbroek, zwarte sportschoenen en onder zijn vest een donkerkleurige trui of T-shirt. Ik zag ook dat hij bovenop zijn hoofd dun bedekt donker haar heeft en aan de zijkanten wat dikker bedekt haar. Ik zag dat hij in de genoemde Fiat Punto stapte.

Het door [verbalisant] , Senior Tactische Opsporing bij Politie Eenheid Noord-Holland, op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal vergelijking ring d.d. 23 mei 2016, dossierpagina 88, onder meer inhoudende:
[vader van slachtoffer] vertelde aan mij dat [slachtoffer] in de nacht van 21 op 22 mei 2016 moeilijk kon slapen en bij hem in bed had geslapen. [slachtoffer] begon uit zichzelf te praten tegen [vader van slachtoffer] over de man die haar mee wilde nemen, zij vertelde: “
De man heeft mij van mijn fiets afgetrokken en pakte daarna mijn armen vast en draaide die op mijn rug. De man had een ring om. Het wat een soort zegelring. Zilver met zwart en het leek alsof er botjes in zaten”.
Op 22 mei 2016 omstreeks 11.00 uur had ik de fouilleringszak van verdachte, [verdachte] onderzocht en zag dat er een opvallende ring in zat. De betreffende ring heb ik op 22 mei 2016 omstreeks 11.00 uur in beslag genomen omdat in het PV bevindingen (
) stond beschreven dat het slachtoffer had verklaard dat de dader een soort van ring om had. De beschrijving van de ring die werd gegeven door het slachtoffer: “
zegelring, zwart met zilver met botjes” komt mijn inziens in grote mate overeen met het uiterlijk van de ring die verdachte in zijn bezit had tijdens zijn aanhouding.

Het door [verbalisant] , Senior Tactische Opsporing bij Politie Eenheid Noord-Holland, op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal personenauto verdachte d.d. 23 mei 2016, dossierpagina 92, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op zaterdag 21 mei 2016 omstreeks 19.54 uur werd [verdachte] aangehouden als verdachte. Op zondag 22 mei 2016 werd de forensische opsporing Noord Holland opdracht gegeven de personenauto die toebehoort aan verdachte fotografisch vast te leggen. Het beeldmateriaal werd opgeslagen. Op de foto afdrukken van de auto is te zien dat er ter hoogte van de rechter koplamp een kras zit, overeenkomstig met hetgeen getuige verklaarde. Daarnaast is uit analyse van de foto afdrukken gebleken dat de achterramen van voornoemde personenauto zijn voorzien van een donkerkleurige blendering.

Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 4 juli 2016, dossierpagina’s 35 en 45, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende als de verklaring van [slachtoffer] :
p. 35
Maar je had je fiets, je zat op de fiets. Hoe deed die meneer dat dan?
Ik zat op de fiets en toen was ik er dus bijna, dus toen stapte ik al af, want dat durf ik niet zo snel door die paaltjes, dus dan stap ik af bij de paaltjes.
Ja
(…) en toen pakte hij dus mijn handen. (…)
Toen vroeg hij… meisje, wil je alsjeblieft even meekomen?
3.4.
Bewijsoverweging
Bij de beoordeling van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de zeer specifieke details die volgens het hiervan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen zowel door [slachtoffer] als [getuige] worden genoemd direct na het voorval in hun beschrijving van zowel verdachte als zijn auto, is het bij de rechtbank, gelet op de bevindingen van verbalisanten ten aanzien van het natrekken van die details, buiten redelijke twijfel verheven dat verdachte degene is geweest die op voornoemde dag heeft geprobeerd het slachtoffer te ontvoeren. De rechtbank acht het, ook met inachtneming van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht, volstrekt onwaarschijnlijk dat het een ander dan verdachte is geweest die het slachtoffer heeft aangesproken, haar bij haar handen heeft gepakt en deze achter haar rug heeft getrokken. Immers, ondanks discrepanties in de verklaring van het slachtoffer onmiddellijk na het voorval en tijdens het studioverhoor, blijven voldoende onderscheidende elementen over waarmee verdachte aan het voorval kan worden gelinkt. De rechtbank acht de afwijkende punten waarover het slachtoffer in het studioverhoor verklaart ook niet van zodanige aard dat dit meebrengt dat die verklaring niet betrouwbaar meer zou zijn, en acht deze verklaring dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Daarbij komt dat het exacte tijdstip van de 112-melding niet uit het dossier blijkt. Ook blijkt niet hoeveel tijd is verstreken tussen de ontvoeringspoging en het moment dat de ouders 112 hebben gebeld. In de kop van de aangifte is 18.50 uur genoemd als begin van de tijdspanne waarbinnen het feit zich moet hebben afgespeeld. Anders dan de raadsvrouw betoogt, is de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict rond 18.50 uur zeer wel te verenigen met de zendmastgegevens. Hieruit blijkt immers dat de steunzender aan de Siriusdreef te Hoofddorp de telefoon van verdachte heeft aangestraald van 19.01 uur tot 19.07 uur. Verdachte heeft aldus voldoende tijd gehad om vanaf de plaats delict binnen het bereik van de zendmast aan de Siriusdreef te komen. Bovendien is niet komen vast te staan dat verdachte, zoals alleen hijzelf verklaart, bij het tankstation was toen hij zijn moeder aan de telefoon had. De stelling dat de zendmastgegevens uitsluiten dat verdachte met de auto in de Atletiekstraat aanwezig is geweest omdat vaststaat dat hij zich op dat tijdstip bij het tankstation bevond, volgt de rechtbank dan ook niet.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 mei 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, die [slachtoffer] heeft aangesproken met de woorden “kom jij even mee?” of woorden van gelijke strekking, en vervolgens die [slachtoffer] bij haar handen heeft vastgepakt en de armen van die [slachtoffer] naar haar rug heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot opzettelijk iemand van de vrijheid beroven
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren;
  • Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis en met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het gegeven dat het om een ouder feit gaat en verdachte in een sollicitatieprocedure zit voor een fulltime baan. Een taakstraf van de door de officier van justitie gevorderde duur zou dit kunnen frustreren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd een zevenjarig meisje te ontvoeren door haar op klaarlichte dag bij de handen te pakken en haar armen op haar rug te trekken. Wederrechtelijke vrijheidsberoving is een zeer ernstig strafbaar feit. Het vormt een zeer grove inbreuk op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, en zorgt daarnaast voor gevoelens van onveiligheid in bredere kring. Zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de ouders van het slachtoffer volgt, is de impact van het handelen van verdachte op het hele gezin ingrijpend geweest. Verdachte heeft met zijn handelen getoond geen enkel respect te hebben voor het welzijn van het jonge slachtoffer. Dat het is gebleven bij een poging is niet te danken is aan verdachte zelf, maar aan het slachtoffer, dat zich dapper heeft weten te verzetten en vervolgens hard is weggerend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van persoonlijke integriteit schendende delicten onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het psychiatrisch rapport gedateerd 9 januari 2017 en opgesteld door M.K. de Sonnaville, aios psychiatrie, onder supervisie van I. Maksimovic, psychiater. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
“Betrokkene is bekend met schizofrenie van het paranoïde type sinds 2006 waar hij lange tijd haloperidol (haldol) depot voor kreeg, welke 3 maanden voor het ten laste gelegde werd omgezet in Xepion, waar betrokkene niet goed op reageerde en op leek te decompenseren en psychotische werd, waarbij hij fysiek agressief werd en familie leden dreigde te mishandelen. Gesteld kan worden dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was. Dit kan worden gesteld, vanwege het feit dat schizofrenie een chronische aandoening is en op dat moment niet goed onder controle was met medicatie. De geconstateerde afwijkingen (formele denkstoornissen, verwardheid en grootheidswanen) waren al aanwezig in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde, indien bewezen, alsook daarna. Ten tijde van het ten laste gelegde werd betrokkene door de aangevers en de getuigen beschreven als verward; dit past bij een psychose. Enkele dagen na het ten laste gelegde werd betrokkene door de consultpsychiater beoordeeld en werden aanwijzingen gezien voor een psychiatrische stoornis. Ook werd betrokkene beoordeeld door een psychiater die constateerde dat betrokkene op grond van zijn psychiatrische stoornis een gevaar was voor zijn omgeving en hem middels IBS gedwongen liet opnemen. (…) Op grond van al deze overwegingen kan aldus worden gesteld dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was. Echter, gezien betrokkene aangeeft zich het ten laste gelegde feit niet te herinneren, hebben wij het gedrag van betrokkene inzake het ten laste gelegde, alsook zijn keuzes en beslissingen aangaande het ten laste gelegde, indien bewezen, niet kunnen exploreren. Dit maakt dat het moeilijk is om uitspraak te doen over de exacte aard en de mate van doorwerking van de psychose op het ten laste gelegde, daar de cruciale informatie over de visie en motivatie vanuit betrokkene zelf ontbreekt. (…) Hypothetisch, als het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, zou kunnen worden gesteld dat betrokkene op zijn minst sterk verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn geweest.”
Met bovenstaande omschrijvingen in het rapport kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat verdachte ten tijde van het delict in psychotische toestand verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat deze toestand van invloed was op zijn handelen, in die zin dat hij als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank zal met dat gegeven rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, geen andere dan een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. De rechtbank zal verdachte daarom een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank zal echter gezien de hiervoor besproken omstandigheden, waaronder met name de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het feit, bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer wordt gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering wordt gebracht.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[moeder van slachtoffer] heeft als wettelijk vertegenwoordiger namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 750,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet in verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 45 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZES [6] MAANDEN, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
driejaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
HONDERDTWINTIG [120] URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door zestig [60] dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,00, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
15 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. ten Bos, voorzitter,
mr. K.G. Witteman en mr. R.M. Flohil, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2018.
mr. R.M. Flohil is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.