ECLI:NL:RBNHO:2018:2647

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
5600066 \ CV EXPL 16-11807
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie luchtvaartmaatschappij na annulering vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier, die optrad als wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen, een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie na de annulering van een vlucht van Antalya naar Amsterdam op 16 juli 2016. De passagier vorderde een bedrag van € 1.200,00 aan compensatie, rente en buitengerechtelijke incassokosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een militaire couppoging in Turkije, die op 15 juli 2016 plaatsvond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht inderdaad het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat Transavia niet in staat was om de annulering te voorkomen, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen. De kantonrechter verklaarde de passagier niet-ontvankelijk in haar vordering namens haar kinderen, omdat zij niet beschikte over de vereiste machtiging van de kantonrechter. De vordering van de passagier werd afgewezen en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5600066 \ CV EXPL 16-11807
Uitspraakdatum: 4 april 2018
Vonnis in de zaak van:
[passagier]
pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2]
wonende te [woonplaats] (België)
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. O.J. Boeder
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Transavia Airlines C.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 19 december 2016 een vordering tegen Transavia ingesteld. Transavia heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Transavia een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 8 februari 2018 heeft op verzoek van Transavia een pleidooi plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan het pleidooi heeft Transavia bij brief van 25 januari 2018 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagier diende te vervoeren van Antalya (Turkije) naar Amsterdam op 16 juli 2016 met als geplande vertrektijd 11:50 uur lokale tijd (vluchtnummer HV346), hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd, waarna de passagier is omgeboekt naar vlucht HV582 op 17 juli 2016 met als vertrektijd 00:10 uur lokale tijd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
Transavia heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag van € 1.200,00 aan compensatie, een bedrag van € 58,62 aan verschenen rente en een bedrag van € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, het een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding en de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Transavia vanwege de annulering van de vlucht gehouden is haar en haar minderjarige kinderen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
Transavia betwist de vordering. Op het verweer van Transavia wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De passagier heeft woonplaats in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat op grond van het bepaalde in artikel 4 eerste lid, van de Brussel I bis-Verordening (nr. 1215/2012) de Nederlandse rechter en op grond van artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering meer in het bijzonder de kantonrechter te Haarlem bevoegd is van het geschil kennis te nemen, nu Transavia woonplaats heeft te Schiphol.
4.2.
Voor zover de passagier in deze procedure namens haar minderjarige kinderen als wettelijk vertegenwoordiger optreedt, dient zij te beschikken over een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu deze machtiging ontbreekt, zal de kantonrechter de passagier, voor zover zij optreedt in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
4.3.
Transavia heeft aangevoerd dat de passagier niet met boekingsbescheiden heeft aangetoond dat zij een bevestigde boeking voor de vlucht had. Niet in geschil is echter dat de passagier een vervoersovereenkomst met Transavia heeft gesloten. Gelet hierop neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat is voldaan aan artikel 3, lid 2 sub a van de Verordening en zal dit deel van het verweer worden verworpen.
4.4.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd, zodat Transavia op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Transavia kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden - behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht - dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot annulering van de vlucht leidden.
4.5.
Transavia heeft aangevoerd dat de vlucht deel uitmaakte van een rotatie en dat de direct aan vlucht HV346 voorafgaande vlucht (HV345 van Amsterdam naar Antalya) is geannuleerd vanwege een militaire couppoging in Turkije. De geplande vertrektijd van vlucht HV345 was 06:20 uur lokale tijd. Volgens Transavia heeft zij op 15 juli 2016 om 20:15 UTC oftewel 22:15 uur lokale tijd het bericht van KLM Security ontvangen dat er een militaire couppoging in Turkije plaatsvond en is rond 23:00 uur besloten dat er niet kon worden ingestaan voor de veiligheid van de ochtendvluchten op 16 juli 2016 naar en van Turkije. De militaire couppoging en daarmee samenhangende onveilige situatie vormden volgens Transavia een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen kon worden en waarop zij geen daadwerkelijke invloed heeft kunnen uitoefenen.
4.6.
De passagier heeft niet betwist dat op 15 juli 2016 in Turkije een militaire couppoging heeft plaatsgevonden. Zij meent echter dat dit niet tot annulering van de (voorgaande) vlucht had hoeven te leiden. Zij voert hiertoe aan dat de luchthaven te Antalya niet gesloten was en er geen negatief reisadvies was afgegeven. Volgens de passagier deden de ongeregeldheden zich voor in het uiterste noorden van Turkije en had dit geen invloed op de luchthaven in het uiterste zuiden van Turkije. Daarnaast zou de vlucht pas een dag nadat de couppoging plaatsvond aan het einde van de ochtend vertrekken. De passagier stelt dat andere luchtvaartmaatschappijen geen reden zagen om af te wijken van de planning. Voorts is volgens de passagier niet duidelijk of er via een andere vluchtroute gevlogen had kunnen worden.
4.7.
Transavia heeft hiertegen ingebracht dat er op vrijdag 15 juli 2016 laat op de avond is besloten om de vluchten de volgende ochtend te annuleren, zodat er sprake was van een korte tijdspanne. Op het moment dat het besluit tot annulering werd genomen, was er volgens Transavia op grond van de beschikbare informatie sprake van grote onrust en militair vliegverkeer (gevechtsvliegtuigen en militaire helikopters) in het luchtruim van Turkije, dat ook schoten loste. Deze gevechtsvliegtuigen konden zich volgens Transavia in zeer korte tijd verplaatsen. De passagier heeft het voorgaande niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gelet hierop en gelet op de door Transavia overgelegde producties, kan het betoog van de passagier dat er ondanks de militaire couppoging toch gevlogen kon worden, niet slagen. Transavia heeft voldoende aangetoond dat zij op goede gronden tot het besluit heeft kunnen komen om al haar vluchten van en naar Turkije die in de ochtend van 16 juli 2016 gepland stonden en dus ook vlucht HV345 van Amsterdam naar Antalya op te schorten dan wel te annuleren. Dat vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen volgens de passagier wel volgens planning zijn uitgevoerd wil - indien al juist - nog niet zeggen dat er geen enkel risico bestond of dat de beslissing van Transavia niet goed verdedigbaar is geweest. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat Transavia voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid op het voorafgaande gedeelte van de vlucht die heeft doorgewerkt op het traject Antalya – Amsterdam en dat zij de buitengewone omstandigheid niet heeft kunnen voorkomen.
4.8.
Transavia heeft naar het oordeel van de kantonrechter ook in voldoende mate voldaan aan haar verplichting tot het treffen van alle redelijke maatregelen om annulering te voorkomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter met Transavia van oordeel dat het invliegen van een alternatief toestel en/of het vliegen via een andere route geen optie was. Voorts valt niet in te zien welke alternatieve of aanvullende maatregelen van Transavia verwacht hadden kunnen worden. Volgens de passagier heeft Transavia ten onrechte niet onderzocht of de passagier op een vlucht van een andere luchtvaartmaatschappij omgeboekt had kunnen worden. Dit valt echter niet onder de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen van Transavia en is evenmin een maatregel waarmee Transavia annulering van de vlucht had kunnen vermijden.
Geconcludeerd wordt dat Transavia geen andere optie dan annulering van de vlucht resteerde. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Transavia worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagier in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen ( [kind 1] en [kind 2] ) niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
wijst de vordering van de passagier (pro se) af;
5.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Transavia worden vastgesteld op een bedrag van € 450,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
veroordeelt de passagier tot betaling van € 75,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door Transavia worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter