In deze zaak heeft de passagier een verzoek ingediend tegen Bulgaria Air wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Bulgaria Air voor een vlucht van Varna naar Amsterdam op 1 juli 2015. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij 7 uur en 56 minuten later dan gepland. De passagier vorderde compensatie van € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Bulgaria Air betwistte de vordering en stelde dat zij al aan haar compensatieverplichting had voldaan.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, omdat de plaats van aankomst Schiphol was. Vervolgens werd onderzocht of de vordering niet was vervallen. De rechter concludeerde dat de passagier zijn verzoek na de vervaldatum had ingediend, aangezien de termijn van twee jaar op 1 juli 2017 was verstreken. Het verzoek werd daarom niet-ontvankelijk verklaard en de passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Bulgaria Air.