ECLI:NL:RBNHO:2018:2837

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
6578696 \ OA VERZ 18-3
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • S.B. Rip
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen wegens onvoldoende verwijtbaar gedrag van de werknemer

In deze zaak heeft de Raphaëlstichting verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar gedrag. [verweerster] had op 31 oktober 2017 een pornografisch filmpje getoond aan collega's in de linnenkamer, wat leidde tot een vertrouwelijke melding van een collega. De Raphaëlstichting heeft naar aanleiding van dit incident een gesprek met [verweerster] georganiseerd, waarbij zij zich niet bewust leek van de ernst van haar handelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er sprake was van verwijtbaar gedrag, dit niet zodanig was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kon worden verlangd. De kantonrechter oordeelde dat de Raphaëlstichting niet voldoende had aangetoond dat herplaatsing van [verweerster] niet mogelijk was en dat zij te snel had willen overgaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek tot ontbinding werd afgewezen en [verweerster] werd weer toegelaten tot de werkplek. De proceskosten werden toegewezen aan de Raphaëlstichting, omdat zij ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6578696 \ AO VERZ 18-3 BL
Uitspraakdatum: 14 maart 2018
Beschikking in de zaak van:
de stichting
Raphaëlstichting,
gevestigd te Bergen
verzoekende partij
verder te noemen: Raphaëlstichting
gemachtigde: mr. P.F. Keuchenius, advocaat te Hoorn
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: [gemachtigde] , wonende te Schagerbrug

1.Het procesverloop

1.1.
Rahpaëlstichting heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 28 februari 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Raphaëlstichting is een instelling die zorg biedt aan mensen met een verstandelijke beperking en daarnaast actief is in de psychiatrie en verpleeghuiszorg. De instelling onderhoudt diverse locaties voor circa 1200 cliënten van verschillende leeftijden. Raphaëlstichting werkt vanuit een antroposofisch geïnspireerde zorgvisie.
2.2.
[verweerster] , geboren op 2 februari 1971 te Mayeye (Congo), is op 22 november 2010 in dienst getreden bij Raphaëlstichting in de functie van medewerker huishoudelijke dienst voor 9 uur per week. Het laatst verdiende salaris van [verweerster] bedraagt € 557,25 bruto per maand.
2.3.
Op 31 oktober 2017 heeft [verweerster] zich na afloop van haar werktijd bij twee collega’s ( [collega1] en [collega2] ) gevoegd, die in de linnenkamer aan tafel zaten. Daarbij was ook een cliënt van de Raphaëlstichting aanwezig. [verweerster] heeft aldaar een pornografisch filmpje op haar telefoon bekeken en dit aan de aanwezige collega’s getoond. Ook heeft [verweerster] aan de collega’s gevraagd ‘hoe vaak doen jullie het?’.
2.4.
Op 6 november 2017 heeft [collega2] aan facilitair coördinator [collega3] een vertrouwelijke melding gemaakt van het voorval op 31 oktober 2017. Vervolgens heeft [collega3] facilitair manager [leidinggevende1] gevraagd in gesprek te gaan met [collega2] . Dit gesprek vond plaats op 10 november 2017. Op 14 november 2017 had [leidinggevende1] een gesprek met [collega1] . Op verzoek van [leidinggevende1] hebben [collega2] en [collega1] hun verhaal op papier gezet.
2.5.
Op 15 november 2017 bespreekt [leidinggevende1] het incident met zorgmanager [leidinggevende2] , waarna een schriftelijke melding is gedaan bij directeur [leidinggevende3] . Op 16 november 2017 hebben [leidinggevende1] en [leidinggevende3] de situatie besproken.
2.6.
In het ‘rapportageformulier grensoverschrijdend gedrag’ (productie 4 bij verzoekschrift) is geadviseerd om een gesprek met [verweerster] aan te gaan om haar kant van het verhaal te vertellen en haar een waarschuwing te geven die in het dossier van [verweerster] komt.
2.7.
In een brief van 17 november 2017 schrijft [leidinggevende1] aan [verweerster] het volgende.
“Hierbij nodig ik u uit voor een gesprek aangaande een melding die mij heeft bereikt.
Het gesprek zal plaatsvinden op dinsdag 21 september a.s.[lees: 21 november]
om 09.00 uur op de locatie Centraal Bureau Raphaëlstichting, Duinweg 35 in Schoorl.
Bij het gesprek is aanwezig: de heer [---] , HR adviseur en ondergetekende.
Gezien de melding die mij heeft bereikt, heeft het gesprek een verplicht karakter en kan derhalve niet worden afgezegd of verplaatst.”
2.8.
Op 21 november 2017 is [verweerster] samen met haar zoon naar het gesprek met Raphaëlstichting gegaan. Na afloop van het gesprek heeft Raphaëlstichting een brief met onderwerp ‘voorstel beëindiging dienstverband’ aan [verweerster] gezonden. Daarin schrijft Raphaëlstichting het volgende.
“(…)
De klacht die mondeling – in bijzijn van uw zoon – met u is besproken, is als volgt: Tijdens werktijd heeft u in de linnenkamer aan twee van uw collega’s een filmpje met pornografische inhoud laten zien. Daarbij hebben uw collega’s weten te voorkomen dat een aanwezige cliënt van Midgard het filmpje ook te zien kreeg. Nadat u en uw collega’s het bewuste filmpje hebben bekeken, heeft u hen vragen gesteld over wat zij ‘ervan vonden’ en ‘hoe vaak zij ‘het’ doen’. Uw collega’s hebben aangegeven zowel de inhoud van het filmpje als de vragen die u heeft gesteld als ongepast te ervaren. Nadat u bent vertrokken hebben de collega’s de situatie met de facilitair coördinator besproken en daaropvolgend een melding Grensoverschrijdend gedrag ingediend.
Aan u is gevraagd of u kon weergeven wat er de bewuste 31 oktober jl. was voorgevallen. U heeft aangegeven dat u aan uw collega’s een filmpje hebt laten zien met een dergelijke content en u heeft aangegeven dat u, ondanks dat uw collega’s het filmpje ongepast vonden, hen éénmaal heeft bevraagd op ‘hoe vaak zij ‘het’ doen’. U geeft aan dat de bewuste cliënt het filmpje niet heeft gezien, maar u erkend dat de cliënt wel heeft meegekregen dat u en uw collega’s iets aan het bekijken waren.
In het vervolg van het gesprek geeft u aan dat u het bekeken filmpje en daaropvolgende gesprek ‘oké’ vond. U zag tevens geen bezwaar dat de bewuste cliënt aanwezig was bij het gesprek. Pas nadat aan u is verteld dat wij dat als zeer onwenselijk zien, begreep u dat dit onacceptabel was.
Wij vinden dit zeer ernstig. Binnen de organisatie geldt een protocol ten aanzien van GrensOverschrijdendGedrag (GOG). De gedragingen die u heeft vertoond gelden als zeer ernstige overschrijding van dit protocol. Daarbij geldt dat het thema ‘seksueel grensoverschrijdend gedrag’ binnen de zorgsector een zeer belangrijk thema is. De doelgroep waarmee wordt gewerkt is zeer kwetsbaar en beïnvloedbaar.
In uw functie komt u regelmatig alleen op woonhuizen van bewoners. Het is in uw functie zeer reëel dat u in contact komt met bewoners. Gezien bovenstaande melding, welke door u is bevestigd, heeft de organisatie geen vertrouwen in een verdere samenwerking met u. (…)”
Raphaëlstichting stelt voor – samengevat – het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen per 1 februari 2018, waarbij [verweerster] wordt vrijgesteld van werk en geen vergoeding van enige aard ontvangt.
2.9.
Hierop reageert [verweerster] uitvoerig bij brief van 26 november 2017. [verweerster] stemt niet in met het beëindigingsvoorstel van Raphaëlstichting en geeft aan zo spoedig mogelijk haar werk te willen hervatten.
2.10.
Hierop doet Raphaëlstichting bij brief van 1 december 2017 een aangepast voorstel tot beëindiging van het dienstverband.
2.11.
In een uitvoerige e-mail van 7 december 2017 laat [verweerster] weten ook met dit aangepaste voorstel niet akkoord te kunnen gaan en haar standpunten te handhaven.
2.12.
Bij brief van 20 december 2017 doet Raphaëlstichting een laatste voorstel tot beëindiging van het dienstverband. Daarbij geeft Raphaëlstichting aan dat voor zover er nog enig vertrouwen was in de relatie, deze door de brieven van [verweerster] alleen maar verder onder druk is komen te staan.
2.13.
In een e-mail van 22 december 2017 vraagt [verweerster] aan Raphaëlstichting om een constructief gesprek aan te gaan opdat partijen elkaar zullen begrijpen, het eens kunnen worden en [verweerster] haar werk zo spoedig mogelijk kan hervatten. Hierop heeft Raphaëlstichting niet meer gereageerd.

3.Het verzoek

3.1.
Raphaëlstichting verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, primair onderdeel e, subsidiair onderdeel g en meer subsidiair onderdeel h BW. Aan dit verzoek legt Rahphaëlstichting ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerster] , een verstoorde arbeidsverhouding dan wel omstandigheden die zodanig zijn dat van Raphaëlstichting redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft Raphaëlstichting het volgende naar voren gebracht.
3.2.
[verweerster] heeft zich ernstig verwijtbaar gedragen door in een instelling voor zorgbehoevende cliënten, waarin wordt gewerkt in een leef- en werkgemeenschap op antroposofische grondslag, seksueel intimiderend te handelen door collega’s en, direct of indirect, cliënten ongevraagd te confronteren met seksueel expliciete filmpjes, hen vragen te stellen over hun seksleven en daarbij obscene gebaren te maken. Vervolgens heeft [verweerster] in het gesprek daarover met Raphaëlstichting op geen enkele wijze laten blijken te beseffen dat haar handelwijze ongepast is. Daaruit heeft Raphaëlstichting geconcludeerd dat [verweerster] niet als werkneemster gehandhaafd kan worden. De inhoud van de brieven die na het gesprek van 21 november 2017 door [verweerster] aan Raphaëlstichting zijn gezonden geven voldoende aan dat deze conclusie terecht is. De stijl waarin deze brieven zijn opgesteld laten zien dat [verweerster] geen enkel inzicht heeft in de verhoudingen die noodzakelijk zijn voor een vruchtbare werkrelatie.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
4.2.
Er is geen sprake van zodanig verwijtbaar handelen van [verweerster] dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Het incident valt niet onder gedragingen als bedoeld in het Protocol Grens Overschrijdend Gedrag. [verweerster] heeft nooit cliënten bejegend in strijd met de geldende huisregels. Verder is van belang dat [verweerster] de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en de aard van haar functie. Raphaëlstichting heeft te lang gewacht met het aangaan van een gesprek met [verweerster] en in dat gesprek is [verweerster] , in het bijzijn van haar zoon, overvallen met het onderwerp daarvan. Raphaëlstichting heeft niets gedaan om de kou uit de lucht te halen. Het deskundigenteam heeft terecht geadviseerd een waarschuwing te geven. Als de arbeidsrelatie verstoord zou zijn, hetgeen [verweerster] betwist, dan is dit te wijten aan Raphaëlstichting. Het dienstverband is voor [verweerster] van essentieel belang om zich te kunnen bewegen in de Nederlandse samenleving en vanwege de sociale contacten.
4.3.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door [verweerster] verzocht om weer tot de werkplek te worden toegelaten.
4.4.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] (subsidiair) bij wijze van tegenverzoek om in de beschikking op te nemen dat [verweerster] ten aanzien van de reden van ontbinding geen verwijt kan worden gemaakt, rekening te houden met de voor [verweerster] geldende fictieve opzegtermijn en toekenning van een vergoeding ten bedrage van een bruto jaarsalaris ten titel van suppletie op een eventuele WW-uitkering c.q. lager te verdienen loon elders.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
De kantonrechter stelt vast dat Raphaëlstichting in haar ontbindingsverzoek de e-grond, g-grond en de h-grond met elkaar heeft verweven en zodoende een onvoldoende onderscheid in deze ontslaggronden heeft gemaakt. Nog daargelaten dat het in strijd is met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat een combinatie van dergelijke gronden een ontslag zou kunnen dragen, heeft ten aanzien van deze afzonderlijke ontslaggronden het volgende te gelden.
5.4.
Rahpaëlstichting voert primair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in verwijtbaar handelen van [verweerster] , te weten – kort gezegd – het (seksueel) grensoverschrijdend handelen van [verweerster] op 31 oktober 2017 in combinatie met haar gebrek aan inzicht in de ontoelaatbaarheid van dit handelen tijdens het gesprek daarover op 21 november 2017 en in de correspondentie nadien. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Raphaëlstichting in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
[verweerster] is sinds 22 november 2010 bij Raphaëlstichting in dienst. Zij ontvangt een bijstandsuitkering en werkt 9 uur per week bij Raphaëlstichting. Deze baan is voor [verweerster] van groot sociaal belang. Niet is gesteld of gebleken dat [verweerster] gedurende de 7 jaar van haar dienstverband niet goed zou hebben gefunctioneerd. Wel bleek ter zitting dat [verweerster] de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Dat [verweerster] de inburgeringscursus met goed gevolg heeft afgerond doet daaraan niet af.
5.6.
Het incident dat zich op 31 oktober 2017 heeft voorgedaan is betreurenswaardig. Dit heeft [verweerster] ter zitting ook toegegeven. Ook in de brief van 26 november 2017 is geschreven dat het [verweerster] spijt een seksfilmpje aan haar collega te hebben getoond en belooft zij nooit meer zoiets te doen. De exacte gang van zaken ten aanzien van het incident is niet komen vast te staan. Wel is komen vast te staan dat de aanwezige cliënt van Raphaëlstichting het seksfilmpje niet heeft gezien.
5.7.
Ook staat vast dat Raphaëlstichting aanvankelijk zou volstaan met een waarschuwing, althans dat was het advies na overleg tussen de facilitair manager en de zorgmanager. Vervolgens heeft Raphaëlstichting besloten dit standpunt te wijzigen naar aanleiding van de inhoud van het gesprek op 21 november 2017. De vraag is of deze koerswijziging redelijk is. De kantonrechter vindt van niet. Raphaëlstichting betwist niet dat het gesprek maar 15 minuten heeft geduurd. De zoon van [verweerster] was bij het gesprek aanwezig, hetgeen [verweerster] gezien het onderwerp van het gesprek als beschamend heeft ervaren. [verweerster] wist van tevoren niet waar het gesprek over zou gaan en is zoals gezegd de Nederlandse taal onvoldoende machtig. De zoon van [verweerster] heeft tijdens het gesprek voor zijn moeder vertaald.
5.8.
Wat de kantonrechter verder belangrijk vindt is dat [verweerster] in de op het gesprek volgende brieven spijt heeft betuigd met betrekking tot het incident. Raphaëlstichting heeft gelijk waar zij stelt dat de toon van die brieven niet bevorderlijk was voor een herstel van de arbeidsrelatie. Ter zitting hebben de medewerkers van Raphaëlstichting desgevraagd te kennen gegeven wel te hebben begrepen dat deze brieven niet door [verweerster] zelf zijn geschreven. Gemachtigde [gemachtigde] heeft ter zitting aangegeven dat hij de brieven uit naam van [verweerster] heeft geschreven. Ook heeft [gemachtigde] ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat de irritatie die uit deze brieven blijkt aan hem is toe te rekenen. Weliswaar heeft [gemachtigde] gehandeld als gemachtigde van [verweerster] , maar gelet op de beperkte beheersing van de Nederlandse taal is de kantonrechter van oordeel dat aan de toon van de brieven niet al te zeer gewicht dient te worden gehecht ten nadele van [verweerster] .
5.9.
Hoewel naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van verwijtbaar gedrag van [verweerster] is dit niet zodanig dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van Raphaëlstichting kan worden verlangd. Onder de gegeven omstandigheden had van Raphaëlstichting mogen worden verwacht dat zij eerst tot een minder ingrijpende maatregel was overgegaan, zoals een ondubbelzinnige officiële waarschuwing, alvorens beëindiging van het dienstverband na te streven.
5.10.
Er is evenmin reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Raphaëlstichting stelt zich in feite op het standpunt dat de arbeidsverhouding is verstoord vanwege de door haar gestelde verwijtbare gedragingen van [verweerster] , als gevolg waarvan Raphaëlstichting geen vertrouwen meer heeft in een vruchtbare samenwerking. Echter, zoals hiervoor is overwogen, is geen sprake van zodanig verwijtbare gedragingen dat van Raphaëlstichting in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Weliswaar blijkt uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken dat tussen hen geschilpunten bestaan, maar dat betekent niet dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van Raphaëlstichting in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Om aannemelijk te maken dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, moet de werkgever laten zien dat pogingen zijn ondernomen om de onderlinge verhoudingen te verbeteren, bijvoorbeeld door het voeren van gesprekken of mediation. Niet is gesteld of gebleken dat Raphaëlstichting daartoe initiatieven heeft genomen. Integendeel, onbetwist staat vast dat Raphaëlstichting niet heeft gereageerd op het verzoek van [verweerster] in haar e-mail van 22 december 2017 om een constructief gesprek aan te gaan gericht op werkhervatting. Sinds het gesprek van 21 november 2017 zijn alle uitingen van Raphaëlstichting gericht geweest op beëindiging van het dienstverband. Nu niet gebleken is dat pogingen zijn ondernomen om te komen tot een verbetering van de onderlinge verhouding, is er geen sprake van een voldragen ontslaggrond. Raphaëlstichting heeft te voortvarend aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband met [verweerster] .
5.11.
Meer subsidiair heeft Raphaëlstichting verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel h BW. Voor een geslaagd beroep op deze zogenaamde ‘h-grond’ moet volgens de Memorie van Toelichting sprake zijn van bijvoorbeeld een situatie van detentie, illegaliteit of het niet beschikken over een tewerkstellingsvergunning, een voetbaltrainer die wordt ontslagen wegens tegenvallende resultaten of een manager met wie verschillen van inzicht bestaan over het te voeren beleid. De h-grond is niet bedoeld voor het repareren van een op één van de andere gronden onvoldoende onderbouwd ontslag of voor het ‘bij elkaar vegen’ van meerdere onvoldragen gronden, om samen een voldragen grond te vormen.
5.12.
De feiten en omstandigheden die Raphaëlstichting voor haar beroep op deze grondslag aanvoert, zijn dezelfde als die zij met betrekking tot de twee hiervoor besproken grondslagen heeft aangevoerd. Er is dus geen sprake van ‘andere omstandigheden’, maar van een ‘reparatie’ dan wel ‘bij elkaar vegen’. De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan alleen daarom al niet op deze grond worden toegewezen.
5.13.
De kantonrechter is verder van oordeel dat Raphaëlstichting de herplaatsingsmogelijkheden van [verweerster] niet op deugdelijke wijze heeft onderzocht althans dat Raphaëlstichting onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat herplaatsing van [verweerster] in haar organisatie binnen een redelijke termijn niet mogelijk zou zijn. Hetgeen Raphaëlstichting daartoe heeft aangevoerd, is gelet op het toetsingskader van artikel 7:669 BW te summier.
5.14.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Raphaëlstichting zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van Raphaëlstichting, omdat zij ongelijk krijgt.
het tegenverzoek
5.17.
Gezien hetgeen in de zaak van het verzoek is overwogen en beslist zal de door [verweerster] gevorderde wedertewerkstelling worden toegewezen.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van Raphaëlstichting, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter ziet echter in de nauwe samenhang met de zaak van het verzoek aanleiding om deze proceskosten voor [verweerster] in de zaak van het tegenverzoek vast te stellen op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt Raphaëlstichting tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 600,00 voor salaris van de gemachtigde van [verweerster] ;
het tegenverzoek
6.3.
veroordeelt Raphaëlstichting om [verweerster] weer toe te laten tot de werkplek;
6.4.
veroordeelt Raphaëlstichting tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.B. Rip, kantonrechter en op 14 maart 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter