3.2De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Een inspecteur van verweerder, [naam 4] , heeft op 7 september 2010 een huisbezoek bij eiseres afgelegd. Eiseres heeft bij die gelegenheid verklaard dat zij zichzelf als kostganger beschouwt, maar ook dat zij en [naam 1] elkaars eenzaamheid opheffen. Volgens eiseres was afgesproken dat zij de boodschappen à € 150,- per week zou betalen. Een huurcontract zou nog worden opgesteld. Eiseres heeft een contract nagezonden, waarin is neergelegd dat zij € 200,- per maand betaalt voor de inwoning bij [naam 1] en voorts de huishoudelijke klussen doet en een deel van de boodschappen betaalt. Op grond van deze informatie heeft verweerder besloten de toeslag te continueren, omdat toen is aangenomen dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. Niet gebleken is dat verweerder van dit standpunt is teruggekomen. Verweerder heeft zich voorts ook niet op het standpunt gesteld dat eiseres destijds onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
Naar aanleiding van de vraag van gemachtigde van eiseres hoe verweerder het verschil ziet tussen de situatie die in 2010 is beoordeeld en de situatie in 2016, heeft gemachtigde van verweerder ter zitting opgemerkt dat de situatie zich kennelijk heeft ontwikkeld. Daaruit leidt de rechtbank af dat de gezamenlijke huishouding in de visie van verweerder geleidelijk is ontstaan, en wel ná het huisbezoek in 2010. Dat standpunt is echter niet te rijmen met de intrekking van de toeslag met een datum van vóór het huisbezoek. Nu verweerder het recht op toeslag heeft ingetrokken per 1 april 2010 kan het bestreden besluit op dat punt dan ook niet in stand blijven, omdat een deugdelijke motivering daarvoor ontbreekt.
4. Zoals hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder bepalen op welk moment de situatie zodanig is gewijzigd dat van een gezamenlijke huishouding gesproken kan worden. Verweerder zal zo nodig nader onderzoek dienen te verrichten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.