In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de afname van DNA-materiaal van een veroordeelde. Het bezwaarschrift, ingediend door mr. M. Baadoudi, was gericht tegen een bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal, dat op 13 november 2017 was afgegeven. De veroordeelde betwistte de juistheid van de datum van de strafbeschikking die aan de afname ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat in het bevel een verkeerde datum was opgenomen en dat niet alle relevante wetsartikelen waren vermeld. Dit leidde tot de conclusie dat de afname van DNA-materiaal onrechtmatig was, aangezien de afgifte van het bevel met de grootst mogelijke zorgvuldigheid had moeten plaatsvinden. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal te vernietigen.
De procedure begon op 17 januari 2018 met de indiening van het bezwaarschrift. De veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat, verscheen op 26 februari 2018 in de raadkamer. De officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink, stelde dat de onjuistheden in het bevel als kennelijke schrijffouten moesten worden beschouwd. De rechtbank was het hier niet mee eens en oordeelde dat de onjuistheden niet als zodanig konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte het belang van zorgvuldigheid bij het afgeven van een bevel tot DNA-afname, gezien de inbreuk op de privacy van de veroordeelde.
De rechtbank concludeerde dat de afname van DNA-materiaal op basis van het onjuiste bevel niet rechtsgeldig was en dat de veroordeelde recht had op vernietiging van het afgenomen celmateriaal. De uitspraak benadrukt de noodzaak van nauwkeurigheid en zorgvuldigheid in het strafrecht, vooral wanneer het gaat om gevoelige zaken zoals DNA-onderzoek.