ECLI:NL:RBNHO:2018:3106

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3214
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en loonsanctie in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar arts-gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat eiseres verplichtte het loon van haar werknemer [naam werknemer] door te betalen tot 9 januari 2018. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 25 november 2016, waarin verweerder oordeelde dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De werknemer had toestemming gegeven voor het inzien van zijn medische gegevens, en de rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de re-integratie van de werknemer onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer sinds 1 augustus 2004 in dienst was bij eiseres en op 13 januari 2015 uitviel door lichamelijke en psychische klachten. De verzekeringsarts had een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat de werknemer beperkt was in zijn functioneren. Eiseres heeft aangevoerd dat de bedrijfsarts conform de NVAB-richtlijnen heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende waren. De rechtbank heeft de conclusie van verweerder gevolgd dat eiseres niet adequaat heeft gereageerd op de re-integratieverplichtingen, en dat er geen bevredigend resultaat was behaald.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en haar veroordeeld in de proceskosten van de werknemer. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers onder de Wet WIA en de noodzaak voor adequate re-integratie-inspanningen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. van der Landen, arts-gemachtigde I. van Zanten-Przybysz)
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Ritsma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werknemer], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.H.F. Overkleeft.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres verplicht het loon door te betalen aan haar werknemer [naam werknemer] (hierna: werknemer) tot (uiterlijk) 9 januari 2018.
Bij besluit van 9 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Werknemer heeft toestemming verleend aan eiseres voor het inzien van zijn medische gegevens.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar arts-gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Werknemer is sinds 1 augustus 2004 bij eiseres in dienst als projectleider, fulltime. Hij is op 13 januari 2015 uitgevallen voor zijn werkzaamheden, aanvankelijk met lichamelijke klachten, later blijkt dat (ook) sprake is van psychische (overbelastings)klachten.
1.2
Naar aanleiding van de aanvraag van werknemer voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) van 29 september 2016 heeft de verzekeringsarts werknemer op het spreekuur van 14 november 2016 gezien. De verzekeringsarts heeft een functionelemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin onder meer een urenbeperking (20 uur per week en 4 uur per dag) is opgenomen, naast beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en dynamische handelingen (hand- en vingergebruik).
1.3
De arbeidsdeskundige heeft op basis van het beschikbare re-integratieverslag, de bevindingen van de verzekeringsarts en informatie van eiseres (telefoongesprek 8 november 2016 met [naam] ) en werknemer (telefoongesprek 17 november 2016) geconcludeerd dat eiseres tekort geschoten is in haar re-integratieactiviteiten.
1.4
Verweerder heeft het primaire besluit gehandhaafd op basis van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat de bedrijfsarts conform de NVAB-richtlijnen te werk is gegaan. De toepassing van het Schattingsbesluit door de primaire verzekeringsarts daarentegen is rigide en gebaseerd op aannames achteraf. De medische beoordeling van verweerder had de hele ziekteperiode moeten beslaan en niet alleen het moment van de beoordeling. Voorts is het de bedrijfsarts of eiseres niet aan te rekenen dat de re-integratie moeizaam van de grond is gekomen of dat er re-integratiekansen zijn gemist.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat bij werknemer sprake is van een aanpassingsstoornis die heeft geleid tot vermoeidheidsklachten en gepaard gaat met een depressieve stemming, waarbij het innerlijk spanningsniveau een uitweg zoekt in lichamelijke klachten waarvoor, afgezien van de artrose en de Dupuytren, geen lichamelijke basis in afwijkingen kan worden vastgesteld en wat leidt tot de diagnose somatoforme stoornis.
4. In zijn zienswijze heeft de werknemer uiteengezet dat – kort samengevat – de oorzaak van zijn klachten gelegen is in de hoge werkdruk en de omstandigheid dat het management daarin geen verandering heeft willen aanbrengen. Verder onderschrijft werknemer gemotiveerd de conclusies van verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
5.2
Indien bij de behandeling van de aanvraag bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging (de zogenoemde loonsanctie) bedraagt ten hoogste 52 weken.
5.3
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Bij de beoordeling van de inspanningen let het Uwv op onder meer de opgestelde probleemanalyse en het opgestelde plan van aanpak. Volgens het beoordelingskader ligt het voor de hand dat werkgever en werknemer zich in eerste instantie inspannen om de werknemer zijn eigen functie weer te laten oppakken. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan wordt gekeken naar ander passend werk binnen het bedrijf. Hervattingsmogelijkheden bij een andere werkgever komen aan de orde als hervatting in eigen of passend werk binnen het bedrijf niet meer mogelijk is. Met name tijdens de zogenoemde eerstejaarsevaluatie moeten volgens het beoordelingskader wat betreft de re-integratie eventueel keuzes worden gemaakt voor re-integratie-inspanningen in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
5.4
In zijn rechtspraak heeft de CRvB tot uitdrukking gebracht dat het besluit tot oplegging van een loonsanctie een door het Uwv ambtshalve genomen besluit is, met een voor een werkgever belastend karakter. Gelet daarop is het aan het Uwv om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Het Uwv dient zijn besluit in dit verband deugdelijk en concreet te motiveren waaruit de tekortkoming van de werkgever heeft bestaan (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:926).
5.5
Niet in geschil is dat werknemer niet (duurzaam) werkzaam is tegen loonwaarde. Er is dus geen sprake van een bevredigend resultaat. Verweerder heeft dan ook terecht de re-integratie-inspanningen beoordeeld.
5.6
Verweerder heeft het besluit gebaseerd op het verwijt dat eiseres het verkeerde aan re-integratie heeft gedaan, omdat zij de re-integratie in spoor 1 en/of spoor 2 niet adequaat heeft aangepakt.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in de conclusie dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Verweerder heeft het re-integratieverslag van eiseres van 26 september 2016 beoordeeld. Daarin heeft de bedrijfsarts aangegeven dat werknemer maximaal belast is met 2 dagen per week spoor 2 naast de GGZ-behandeling. Verder heeft de bedrijfsarts geen uitspraak gedaan over de belastbaarheid van werknemer.
Werknemer is door de verzekeringsarts op 14 november 2016 op het spreekuur gezien. Uit de rapportage van de verzekeringsarts komt naar voren dat de ziektegeschiedenis en het verloop van de klachten van werknemer in kaart zijn gebracht. Volgens de verzekeringsarts is sprake van een fragiele balans, maar heeft werknemer wel duurzaam benutbare mogelijkheden. Deze zijn vastgelegd in een FML. Werknemer wordt beperkt geacht in persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen (in verband met handklachten) en werktijden (4 uur per dag, 20 uur per week). Dat daarmee de belastbaarheid van werknemer is overschat, is door eiseres wel gesteld, maar daarvoor is geen toereikende onderbouwing gegeven. De rechtbank merkt hierbij op dat de verslechtering in de situatie van werknemer waarvan volgens eiseres sprake was in december 2016 niet betrokken kan worden in de onderhavige procedure. Zoals hiervoor al is opgemerkt gaat het in deze procedure immers om de beoordeling van het re-integratieverslag van 26 september 2016 en dus om de re-integratie-inspanningen (in relatie tot de belastbaarheid van werknemer) tot dat moment. Latere ontwikkelingen blijven dan ook buiten beschouwing.
5.8
Voorts staat vast dat eiseres voorafgaand aan het re-integratieverslag geen (arbeidskundig) onderzoek heeft verricht naar de arbeidsmogelijkheden van werknemer binnen het eigen bedrijf. De arbeidskundige rapportage waarnaar eiseres in bezwaar heeft verwezen is immers verricht op 27 december 2016, (ver) na het indienen van het re-integratieverslag.
Er is dan ook geen sprake geweest van een degelijk onderzoek naar de mogelijkheden in spoor 1. Evenmin is een adequaat spoor 2 ingezet. Weliswaar heeft eiseres werknemer op ‘probeerbasis’ bij Zone 3 geplaatst, maar daaraan is geen onderzoek naar de belasting in die functie (afgezet tegen de belastbaarheid van eiser) voorafgegaan.
6. Het beroep is derhalve ongegrond.
7. Naar aanleiding van het verzoek van werknemer tot vergoeding van zijn proceskosten overweegt de rechtbank dat het door eiseres ingestelde beroep werknemer heeft genoodzaakt zich van rechtsbijstand te voorzien om zijn zienswijze naar voren te brengen. Omdat de standpunten die eiseres in dit geding tegenover verweerder en tegenover werknemer heeft ingenomen, niet worden gevolgd en eiseres geen natuurlijk persoon is, ziet de rechtbank aanleiding om eiseres te veroordelen in de door werknemer gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 250,50 (0,5 punt voor het geven van een schriftelijke uiteenzetting).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt eiseres in de proceskosten van werknemer tot een bedrag van € 250,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.