ECLI:NL:RBNHO:2018:3323

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
6599013 AO VERZ 18-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een billijke vergoeding en transitievergoeding na onterecht gegeven ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [werknemer], en zijn werkgever, de naamloze vennootschap Meerlanden Holding. De werknemer had op 19 januari 2018 een verzoekschrift ingediend naar aanleiding van een ontslag op staande voet dat op 23 november 2017 door Meerlanden was gegeven. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en verzocht om een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag en de werknemer niet had ingestemd met de opzegging. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding toe van € 6.322,62, een transitievergoeding van € 19.236,00 en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 12.648,44, met wettelijke rente vanaf de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, omdat de werkgever grotendeels ongelijk kreeg. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over regels en procedures binnen de arbeidsrelatie en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6599013 \ AO VERZ 18-17
Uitspraakdatum: 8 mei 2018
Beschikking in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. drs. S.M. Krens
tegen
de naamloze vennootschap
Meerlanden Holding,
gevestigd te Rijsenhout
verwerende partij
verder te noemen: Meerlanden
gemachtigde: mr. drs. E.A.M. Heidstra

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft op 19 januari 2018 een verzoekschrift ex artikel 7:686a van het Burgerlijk Wetboek (BW), met producties, ingediend. Meerlanden heeft daarop gereageerd bij verweerschrift met producties.
1.2.
Op 10 april 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting hebben [werknemer] en Meerlanden bij brieven van 5 april 2018 nog stukken toegezonden. [werknemer] heeft ter zitting zijn oorspronkelijk ingediende primaire verzoek (onder meer strekkende tot vernietiging van het door Meerlanden op 23 november 2017 gegeven ontslag op staande voet) en de door hem in dat verband gevraagde voorlopige voorziening ingetrokken. Meerlanden heeft ter zitting een door haar op 2 maart 2018 ingediend voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen ingetrokken. Beide partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Meerlanden verleent diensten aan gemeenten en burgers op het gebied van afvalinzameling en -verwerking. Afvalscheiding is daarbij een van de speerpunten.
2.2.
Meerlanden heeft onder meer met de gemeente Diemen (hierna ook te noemen: de gemeente) een dienstverleningsovereenkomst (DVO) gesloten. In artikel 6.2. van deze overeenkomst is bepaald, dat de gemeente en Meerlanden gezamenlijk streven naar een betere scheiding van afval.
2.3.
[werknemer], geboren [in 1969], is op 1 februari 2002 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Meerlanden. De arbeidsovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd.
2.4.
De functie van [werknemer] is kraanwagenchauffeur, laatstelijk op de locatie Diemen. In die functie hield hij zich bezig met het (gescheiden) ophalen van het door bewoners aangeleverde afval. [werknemer] leegde dagelijks met de kraanwagen de inhoud van de ondergrondse afvalcontainers om deze vervolgens te storten op de daartoe bestemde stortplaatsen. [werknemer] diende zijn werkzaamheden te verrichten conform een werkrooster.
2.5.
Het salaris van [werknemer] bedraagt € 2.786,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, 5,5% vuiltoeslag en overige emolumenten.
2.6.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Afval & Milieu Services van toepassing.
2.7.
Naar aanleiding van een klacht van een bewoner over de afvalverwerking door een medewerker van Meerlanden (het niet gescheiden ophalen van plastic- en restafval) is een medewerker van de gemeente Diemen op 17 november 2017 gaan posten bij de gewraakte locatie en heeft filmopnamen gemaakt.
2.8.
Op 22 november 2017 heeft de gemeente aan Meerlanden (in de persoon van [teamleider], teamleider van [werknemer]) bericht dat een van de medewerkers van Meerlanden het afval niet gescheiden heeft opgehaald. Na de filmbeelden te hebben bekeken (waaruit bleek dat [werknemer] de betreffende medewerker was), heeft Meerlanden [werknemer] diezelfde dag om opheldering gevraagd en heeft zij [werknemer] vervolgens geschorst.
2.9.
Bij brief van 22 november 2017 heeft Meerlanden aan [werknemer] bevestigd dat hij op 22 november 2017 rond 15.00 uur is geschorst, omdat hij zich niet aan de geldende regels en procedures heeft gehouden.
2.10.
Op 23 november 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen Meerlanden (in de personen van [teamleider], HRM business partner [HRM business partner] en operationeel directeur [operationeel directeur]) en [werknemer] naar aanleiding van de schorsing. In dit gesprek heeft Meerlanden besloten het dienstverband per direct te beëindigen. Dit ontslag op staande voet is aan [werknemer] bevestigd bij brief van 23 november 2017. In deze brief is (onder meer) het volgende vermeld:
‘Op 23 november 2017 is er een gesprek geweest (…). In dit gesprek is besloten om jouw dienstverband per direct te beëindigen (23 november 2017) vanwege het niet nakomen van de regels en procedures.
De gemeente Diemen heeft een klacht ontvangen van een bewoner dat er tijdens het ledigen van ondergrondse afvalcontainers twee fracties bij elkaar zijn gestopt, namelijk restafval en PD (plastic en drinkpakken). Hierop is de gemeente Diemen zelf gaan monitoren. Zij hebben dit ook vastgelegd via filmopnamen.
(…) Op de beelden was duidelijk te zien dat de chauffeur (auto nummer 747) twee keer een ondergrondse restcontainer oplaadt en een ondergrondse PD container, deze worden in hetzelfde voertuig gestort. Dit gebeurt volgens de gemeente ook bij het brengpark een aantal meters verderop maar daar zijn geen opnames van.
[teamleider] heeft na het zien van de beelden direct jou hierop aangesproken. Eerst ontkende je, later gaf je aan dat je het toch gedaan hebt. De reden die je aangaf is dat het toch al vervuild was. (…) Je hebt ook nooit bij Barry aangegeven dat het afval vervuild zou zijn. (…)
(…)
In het gesprek betreffende jouw schorsing hebben wij aangegeven dat wij ernstige imagoschade hebben opgelopen bij de gemeente Diemen. Wij staan als Meerlanden voor een circulaire economie, dit moet ook uitgedragen worden door onze medewerkers. Bewoners doen moeite om hun afval te scheiden en dan kan het niet zo zijn dat een medewerker dit bij elkaar gooit. Dit druist in tegen de scheidingsdoelstelling van de gemeente Diemen. Meerlanden pleit ook voor openheid en transparantie naar onze gemeenten. Dit komen wij door jouw handelen niet na.
Daarnaast heeft het financiële gevolgen. Gemeente Diemen ontvangt van Meerlanden geld voor de fractie PD. Voor restafval betalen zij. Door jouw gedrag heeft de gemeente Diemen onterecht meer moeten betalen voor het restafval. Meerlanden loopt nu het risico dat gemeente Diemen het contract niet verlengt.
Jij hebt aangegeven tijdens het gesprek dat je je niet aan de regels en procedures van Meerlanden hebt gehouden. Sinds deze ondergrondse containers daar staan doe je dit al. Deze staan er sinds medio september 2017. Dat is al ruim 2 maanden, je hebt ook toegegeven dat je dit op twee andere locaties hebt gedaan. Dit is echt onacceptabel.
Je hebt je niet aan de geldende regels en procedures gehouden, door jou heeft Meerlanden imagoschade opgelopen, niet alleen bij de gemeente Diemen maar ook bij de bewoners. Daarnaast lopen wij het risico dat het contract niet verlengd wordt, want wij komen de gemaakte afspraken niet na, heeft het financiële gevolgen en doet Meerlanden niet waar het voor staat, bouwen aan een circulaire economie. Al met al heeft dit ons doen besluiten dat wij het dienstverband per direct met jou beëindigen.
(…)’

3.Het verzoek

3.1.
[werknemer] verzoekt (na wijziging van het verzoek ter zitting) dat de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Meerlanden veroordeelt:
Primair (oorspronkelijk subsidiair):
a. tot betaling aan [werknemer] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW van € 30.000,00 bruto, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding;
b. tot betaling aan [werknemer] van een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW van € 12.648,44 bruto;
c. tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW van € 20.626,00 bruto;
d. tot betaling aan [werknemer] van de wettelijke rente over de onder a tot en met c genoemde bedragen vanaf 23 november 2017 althans vanaf de datum van opeisbaarheid;
e. tot verstrekking aan [werknemer] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin het bedrag en betaling van het onder a tot en met d verzochte is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
Subsidiair (oorspronkelijk meer subsidiair):
f. tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding van € 20.626,00 bruto, dan wel een gedeelte daarvan;
m. tot verstrekking aan [werknemer] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin het bedrag en betaling van het onder f verzochte is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met maximum van € 10.000,00;
g. tot betaling aan [werknemer] van de wettelijke rente over het onder f genoemde bedrag vanaf 23 november 2017;
Primair en subsidiair:
o. tot betaling aan [werknemer] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.401,74;
p. tot betaling aan [werknemer] van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[werknemer] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat Meerlanden de arbeidsovereenkomst op 23 november 2017 heeft opgezegd in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. [werknemer] heeft immers niet ingestemd met dit ontslag, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft geen toestemming voor het ontslag verleend en evenmin is sprake van een dringende reden voor ontslag. [werknemer] voert in dit verband het volgende aan. Meerlanden heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [werknemer] de geldende regels en procedures niet is nagekomen, maar niet duidelijk is op welke regels en procedures Meerlanden doelt. Er zijn geen specifieke regels of procedures aan [werknemer] kenbaar gemaakt. [werknemer] erkent dat hij wel eens de inhoud van de container waar plastic afval in hoort in hetzelfde voertuig als het restafval heeft gestort, maar dat hij dit alleen deed als de container bedoeld voor plastic afval vervuild was. Dit gedrag is dan ook niet verwijtbaar. [werknemer] heeft in het verleden ook regelmatig toestemming van zijn leidinggevende gehad voor het storten van vervuild plastic afval in de container van het restafval. Daarom mocht hij er ook deze keer op vertrouwen dat Meerlanden instemde met zijn handelwijze, hoewel hij niet expliciet om toestemming heeft gevraagd. Aan [werknemer] is ook nooit kenbaar gemaakt dat eerst toestemming van zijn leidinggevende vereist was. De door Meerlanden gestelde imago- en financiële schade is niet onderbouwd. De aard en de ernst van de gedraging van [werknemer] rechtvaardigen geen ontslag op staande voet. Een waarschuwing was voldoende geweest, mede gelet op het sinds 1 februari 2002 onberispelijke dienstverband. Bovendien rechtvaardigen de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] geen ontslag op staande voet
.Nu de door de gemeente gemaakte filmopnamen niet aan [werknemer] zijn getoond, is ook geen sprake geweest van hoor en wederhoor.
3.3.
[werknemer] berust weliswaar (bij nader inzien) in het ontslag, maar heeft wel recht op een billijke vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:681 lid 1 BW.
3.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:672 lid 10 BW is Meerlanden voorts een vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan [werknemer] verschuldigd, gelijk aan het bedrag aan loon over de opzegtermijn. Bovendien dient Meerlanden op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding aan [werknemer] te voldoen.

4.Het verweer

4.1.
Meerlanden verweert zich tegen het verzoek. Zij voert – samengevat – het volgende aan.
4.2.
Het ontslag op staande voet is terecht gegeven. Meerlanden betwist dat het [werknemer] niet duidelijk was welke regels en procedures hij moest volgen. Het is zijn taak afval gescheiden op te halen. Dit blijkt ook uit de roosters die hij dagelijks meekreeg. [werknemer] heeft de roosters niet naar waarheid ingevuld, want hij heeft daarop niet vermeld dat hij vuil door elkaar had gemengd en heeft geen melding gemaakt van vervuilde containers. [werknemer] mocht niet op eigen initiatief het vuil uit de containers vermengen, nu het zijn taak was het afval gescheiden op te halen. In het geval van een bijzondere situatie had hij contact moeten opnemen met de leidinggevende. Het is niet juist dat [werknemer] in het verleden regelmatig toestemming heeft gekregen voor vuilvermenging. Dit is slechts sporadisch voorgekomen in uitzonderlijke situaties. Overigens betwist Meerlanden dat de container op de bewuste dag vervuild was. Uit de filmopname blijkt dat [werknemer] geen controle heeft uitgevoerd. Bovendien is controle van buitenaf niet mogelijk zonder te beschikken over twee sleutels, die [werknemer] niet had. Meerlanden heeft wel degelijk imago- en financiële schade geleden. De persoonlijke omstandigheden van [werknemer] zijn niet zodanig dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd is. Verder is gesteld noch gebleken dat [werknemer] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt.
4.3.
Subsidiair betwist Meerlanden de hoogte van de gevorderde billijke vergoeding en transitievergoeding.

5.De beoordeling

5.1.
[werknemer] heeft de verzoeken tot toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 4 aanhef en onderdeel a BW. Ook het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding, is tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 4 aanhef en onderdeel b BW.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 aanhef en onderdeel a BW kan een werknemer aanspraak maken op toekenning van een billijke vergoeding ten laste van de werkgever, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW.
5.3.
In dit verband overweegt de kantonrechter dat partijen het erover eens zijn dat [werknemer] op 23 november 2017 niet heeft ingestemd met het gegeven ontslag en dat voor dit ontslag geen toestemming is gegeven door het UWV.
5.4.
Niettemin kan de opzegging rechtsgeldig zijn, als deze is geschied op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikellid is bepaald, dat ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of aan het gegeven ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag ligt. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat voor [werknemer], ook zonder specifieke regels en procedures, duidelijk was dat het rest- en plasticafval gescheiden moest worden opgehaald, hetgeen door [werknemer] ook ter zitting is verklaard. Meerlanden heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat geen sprake is van andere regels en procedures dan die vermeld zijn op het werkrooster. Op deze roosters is aangegeven welk afval [werknemer] op welke dag moet verzamelen en storten. [werknemer] wist dit, maar heeft aangevoerd dat hij een goede reden had om in dit (en een aantal andere) geval(len) het PD afval bij het restafval te voegen. Volgens hem was het PD afval vervuild en moest dit als restafval behandeld worden. Naar hij ter zitting heeft verklaard is op 3 van de ongeveer 40 door hem te bezoeken locaties regelmatig sprake van vervuild PD afval, waaronder de locatie waar de gemeente Diemen de filmopnames in kwestie heeft gemaakt. Alvorens in die gevallen het PD afval bij het restafval te voegen controleerde hij altijd of het PD afval vervuild was middels twee sleutels die [werknemer] naar hij stelt bij zich had. Hij heeft dit kennelijk nagelaten tijdens het gefilmde incident. Hoewel (naar ter zitting is gebleken) geen sprake was van specifieke regels en procedures in het geval van het aantreffen van een vervuilde container, is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van [werknemer] had gelegen bij werkzaamheden die afwijken van de gebruikelijke gang van zaken en het werkrooster (gescheiden afvalverwerking), daarvan melding te maken in het werkrooster dan wel hierover contact op te nemen met zijn leidinggevende. Weliswaar heeft [werknemer] gesteld dat hij er op mocht vertrouwen dat zijn leidinggevende met zijn handelwijze akkoord ging, gelet op het regelmatig voorkomen in het verleden van vervuild PD afval, maar Meerlanden heeft uitdrukkelijk betwist dat dit vaker dan incidenteel is voorgekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook voldoende gebleken dat [werknemer] zijn taken niet heeft uitgeoefend zoals hij dat had behoren te doen. Meerlanden heeft echter geen onderzoek gedaan naar de ernst en de omvang van het plichtsverzuim van [werknemer]. De omvang van het verkeerde handelen van [werknemer] is enkel onderbouwd doordat [werknemer] zelf heeft aangegeven op 3 van de 40 locaties het afval niet altijd gescheiden op te halen. Er moet dus vanuit worden gegaan dat [werknemer] het afval voor het overgrote deel gescheiden heeft opgehaald. Dat [werknemer] structureel veel minder PD afval heeft opgehaald dan zijn collega’s is ook niet gebleken. Ter zitting heeft Meerlanden aangegeven dat de tonnages aan rest- en plasticafval die [werknemer] met zijn wagen aanbod niet afweken van de hoeveelheden die collega’s aanboden. Als Meerlanden dan wel de gemeente al enige financiële schade hebben geleden doordat een deel van het PD afval bij het restafval terecht is gekomen, dan is de omvang van deze schade zeer beperkt. De stelling van Meerlanden dat zij door het handelen van [werknemer] imagoschade heeft geleden, zal als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gezegd dat het handelen van [werknemer] dermate verwijtbaar is dat Meerlanden reden had het dienstverband onverwijld op te zeggen. Het ontslag op staande voet is dan ook niet rechtsgeldig gegeven.
5.6.
De conclusie is dat Meerlanden de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. Aldus ziet de kantonrechter aanleiding aan [werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen op grond van het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 aanhef en onderdeel a BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Op de omvang van de toe te kennen billijke vergoeding zal hierna onder 5.9. en 5.10 worden ingegaan.
5.7.
Ook zal aan [werknemer] op grond van artikel 7:672 lid 10 BW een vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden toegekend, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 12.648,44 bruto (inclusief vakantie- en vuiltoeslag) zoals door [werknemer] gevorderd. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 23 november 2017.
5.8.
[werknemer] heeft ook verzocht om Meerlanden te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer], valt bij gebreke aan een dringende reden en de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden niet in te zien dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer]. Dat betekent dat Meerlanden de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 19.236,00 bruto. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 23 december 2017.
5.9.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (
New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter en bij het begroten daarvan kan dus geen rol spelen welk bedrag voor de werkgever een ‘bestraffend’ effect heeft.
5.10.
De kantonrechter acht in dit verband de volgende omstandigheden relevant. Als [werknemer] niet zou hebben berust in het op 23 november 2017 geven ontslag en dit ontslag zou zijn vernietigd wegens het ontbreken van een dringende reden (zoals door [werknemer] aanvankelijk gevorderd), zou de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op het (ter zitting ingetrokken) verzoek van Meerlanden hebben ontbonden op grond van verwijtbaar handelen van [werknemer]. Weliswaar zijn de gedragingen van [werknemer] niet zodanig verwijtbaar dat deze een ontslag op staande voet rechtvaardigen, maar gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5 is overwogen rechtvaardigen deze gedragingen wel de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nu geen sprake is van
ernstigverwijtbaar handelen, zou de arbeidsovereenkomst in dat geval met toepassing van artikel 7:671 b lid 8 aanhef en onderdeel a BW zijn ontbonden met ingang van 1 augustus 2018. In dat geval zou [werknemer] nog ruim 8 maanden (na 23 november 2017) aanspraak hebben gehad op salaris. Hierop dient de gefixeerde schadevergoeding van vier maandsalarissen in mindering te worden gebracht, zodat ruim 4 maandsalarissen resteren. Er dient naar het oordeel van de kantonrechter echter mede te worden gelet op de omstandigheid dat [werknemer] zelf verwijtbaar heeft gehandeld, dat hij reeds ander werk heeft gevonden waaruit hij inkomen heeft en dat hij aanspraak heeft op een transitievergoeding. Dit alles overziend zal de kantonrechter de aan [werknemer] toe te kennen billijke vergoeding vaststellen op twee maandsalarissen inclusief vakantie- en vuiltoeslag, derhalve op een bedrag van € 6.322,62 bruto. De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toewezen vanaf 23 november 2017 zoals verzocht, nu daartegen op zichzelf geen verweer is gevoerd.
5.11.
Ook de verzochte veroordeling van Meerlanden tot verstrekking van een netto/bruto specificatie met betrekking tot de toegewezen bedragen is toewijsbaar. De verzochte dwangsom zal echter worden afgewezen, omdat de kantonrechter geen aanleiding ziet er aan te twijfelen dat Meerlanden aan deze veroordelingen zal voldoen.
5.12.
De verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu niet is gebleken dat de gemachtigde van [werknemer] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van Meerlanden, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Meerlanden om aan [werknemer] een billijke vergoeding te betalen van € 6.322,62 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2017 tot de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Meerlanden om aan [werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 19.236,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 december 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt Meerlanden om aan [werknemer] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 12.648,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 november 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt Meerlanden tot verstrekking aan [werknemer] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin de bedragen en betaling van hetgeen onder 6.1. tot en met 6.3. is toegewezen zijn verwerkt;
6.5.
veroordeelt Meerlanden tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 679,00, te weten:
griffierecht € 79,00
salaris gemachtigde € 600,00 ;
en veroordeelt Meerlanden tot betaling van € 100,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [werknemer] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter en op 8 mei 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter