ECLI:NL:RBNHO:2018:3593

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
C/15/271103 / KG ZA 18-165
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggeleiding van een 88-jarige licht dementerende vrouw vanuit Thailand naar haar woning in Wormer

In deze zaak vordert de bewindvoerder en mentor van een 88-jarige licht dementerende vrouw, [A.], dat de voorzieningenrechter [gedaagde], haar zoon, gebiedt om haar binnen 8 dagen terug te laten keren naar haar woning in Wormer. De vrouw was zonder toestemming van de bewindvoerder door haar zoon meegenomen naar Thailand. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de bewindvoerder toewijsbaar is, omdat de vrouw onder bewind en mentorschap staat en haar zoon onrechtmatig handelt door haar aan de zorgverantwoordelijkheid van de mentor te onttrekken. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een spoedeisend belang is bij de terugkeer van de vrouw, gezien haar kwetsbare gezondheidstoestand en de noodzaak voor 24-uurszorg. De rechtbank wijst de vordering toe en legt een dwangsom op aan de gedaagde voor het geval hij niet aan de uitspraak voldoet. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/271103 / KG ZA 18-165
Vonnis in kort geding van 30 april 2018
in de zaak van
[eiseres], h.o.d.n. Lakeman Bewindvoering,
in de hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van
[A.],
gevestigd te Zaandam,
eiseres,
advocaat mr. M.G.C. Smit te Zaandam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], doch feitelijke verblijvende te [land],
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Oosterhagen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen;
  • de brieven van de advocaat van [gedaagde] van 25 april 2018, met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 26 april 2018, waarbij [eiseres] met mr. Smit en mr. Oosterhagen aanwezig waren;
  • de pleitnota van mr. Oosterhagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A.], thans 88 jaar, heeft uit het huwelijk met [B.] een zoon, [gedaagde] (gedaagde), en dochter, [C.] (hierna: [C.]), en uit het huwelijk met [D.] zoon [E.] (hierna: [E.]).
[gedaagde] staat sinds 2015 ingeschreven op het adres van [A.] aan de [adres], maar verblijft doorgaans in [land].
2.2.
In 2013 heeft [A.] een beroerte gehad, waarna zij kort opgenomen is geweest in een verpleegtehuis en daarna weer is teruggekeerd naar huis, waar zij werd verzorgd door een zorgteam van familie en kennissen met [C.] als coördinator. In 2014 is een deel van de zorg uitbesteed aan Evean Thuiszorg.
2.3.
Bij notariële volmacht van 30 december 2015 is [C.] benoemd tot gevolmachtigde van [A.] en [E.] tot haar vervanger en tevens toezichthouder.
2.4.
Op 1 februari 2016 is ten behoeve van [A.] een VPT indicatiebesluit afgegeven.
2.5.
Bij beschikking van 28 februari 2017 is [eiseres] benoemd tot bewindvoerder en mentor van [A.] met afwijzing van het verzoek van [gedaagde] om hem als zodanig te benoemen. Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 31 oktober 2017 is de beschikking van 28 februari 2017 bekrachtigd onder afwijzing van een nieuw verzoek van [gedaagde] om tot bewindvoerder en mentor te worden benoemd.
2.6.
Bij beschikking van 29 juni 2017 is het verzoek van [gedaagde] tot ontslag van [eiseres] afgewezen. Bij beschikking van 4 december 2017 is een herhaald verzoek van [gedaagde] tot ontslag van [eiseres] afgewezen, waarbij aan hem is medegedeeld dat de rechtbank tot 1 juli 2018 geen verzoeken van hem met deze strekking in behandeling zal nemen. Op 17 januari 2018 heeft [gedaagde] de rechtbank toch weer verzocht [eiseres] te ontslaan. Dit verzoek is niet in behandeling genomen.
2.7.
In december 2017 verbleef [A.] tijdelijk in een zorginstelling in [gemeente]. Op 19 december 2017 heeft [gedaagde] haar uit de instelling weggehaald en naar huis gebracht. [eiseres] heeft diezelfde dag bij Veilig Thuis een melding gedaan over
oudermishandeling door [gedaagde].
2.8.
Op 4 januari 2018 heeft [gedaagde] [A.] meegenomen naar [land], naar zijn zeggen omdat zij op vakantie wilde. Hij heeft dat niet met [eiseres] en evenmin met de andere familie besproken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] gebiedt [A.] binnen 8 dagen te laten terugkeren in haar woning aan de [adres], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat daaraan niet wordt voldaan met een maximum van € 100.000,-, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
3.3.
In december 2017 verbleef [A.] in een tijdelijke zorginstelling in [gemeente], omdat er geen thuiszorg (meer) is voor haar. Zij heeft het daar naar
haar zin, zo deelt het personeel mede. Op 22 december 2017 krijgt betrokkene de beschikking over een mooie accommodatie in [naam], een verzorgingstehuis waar betrokkene meermaals er week naartoe gaat voor dagactiviteiten. Dit leek de meest geschikte plek, aangezien betrokkene met veel plezier daar twee dagdelen per week deelnam. [gedaagde] is vervolgens op 19 december 2017 in Nederland gearriveerd en heeft direct de sloten van de woning van betrokkene vervangen. Hij heeft betrokkene opgehaald in [gemeente], haar naar haar huis aan de [adres] gebracht en vervolgens op 4 januari 2018 zonder overleg meegenomen naar [land].
3.4.
Het CIZ heeft bij indicatiebesluit op 1 februari 2016 vastgesteld dat er een noodzaak is ontstaan voor het bieden van 24 uurszorg. Professionele zorginzet thuis aangevuld met mantelzorg is onvoldoende gebleken. Het zorgprofiel van betrokkene is opgeschaald naar “beschermd wonen met intensieve dementiezorg” Alleen in een verzorgingstehuis krijgt zij de zorg die zij nodig heeft. [gedaagde] is geen verzorgende en heeft bovendien meermaals aangetoond niet te kunnen samenwerken met hulpverleners, familieleden en derden.
3.5.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door [A.] aan de zorgverantwoordelijkheid van de mentor te onttrekken en uit het inmiddels om haar heen georganiseerde zorgarrangement weg te halen. Hij brengt de (geestelijke) gezondheid van [A.] daarmee grote schade toe. Met ingrijpen door de voorzieningenrechter op korte termijn is een spoedeisend belang gediend.
3.6.
[gedaagde] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang?

4.1.
[gedaagde] heeft als prealabel verweer opgeworpen dat [eiseres] geen spoedeisend belang bij de vordering heeft. Hij heeft opgemerkt dat [eiseres] twee maanden heeft gewacht alvorens een datum voor het onderhavige kort geding te vragen. [eiseres] heeft daarop gereageerd met de opmerking dat zij even heeft aangezien hoe de situatie zich zou ontwikkelen. Dat is een begrijpelijke reactie, temeer waar [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij zijn moeder naar [land] heeft meegenomen omdat zij op vakantie wilde. Vakanties plegen immers niet meer dan enkele weken te duren. Maar ook los daarvan heeft [eiseres] voldoende spoedeisend belang. De vordering strekt immers tot herstel van de feitelijke regierol die aan haar als mentor is toegekend en die illusoir is geworden doordat [gedaagde] zijn moeder naar [land] heeft meegenomen. Gegeven haar broze gezondheidstoestand is die vordering naar haar aard spoedeisend.
Ten gronde
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ten aanzien van [A.] een bewind en mentorschap is ingesteld, met benoeming van [eiseres] tot bewindsvoerder en mentor. [gedaagde] heeft tegen de instellingsbeschikking hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te Amsterdam heeft de beschikking bekrachtigd en [gedaagde] daarbij voorgehouden dat hij aan de uitvoering van de taak van de bewindvoerder en mentor zijn volledige medewerking dient te verlenen en tevens alle andere keuzes van de bewindvoerder/mentor in verband met de uitvoering van haar taken dient te respecteren.
Die overweging berust op het wettelijke uitgangspunt dat, voor zover thans van belang, de bevoegdheid om rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene tijdens het mentorschap toekomt aan de mentor. Dat brengt mee dat bloed- en aanverwanten zich moeten schikken naar de door de mentor genomen beslissingen. Voor gevallen waarin zij menen dat die beslissingen niet juist zijn, voorziet de wet in de mogelijkheid om bij verschil van opvatting tussen hen en de mentor omtrent de door deze genomen beslissingen een beslissing van de kantonrechter uit te lokken.
De medeneming van [A.] door [gedaagde] naar [land] betekent niet alleen haar onttrekking aan dit beschermingsregime maar ook een volledige doorkruising en ondermijning van de wettelijke regels die ter zake de oplegging en handhaving van dat regime zijn gesteld en is alleen al om die reden onrechtmatig te achten.
4.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij [A.] niet kan dwingen naar Nederland terug te keren. Dat hoeft ook niet. Uit uitlatingen van de huisarts is aannemelijk dat [A.] zelf graag wil terugkeren naar Nederland. Maar ook indien dit anders zou zijn is dit geen valide verweer. Het miskent dat wat van [gedaagde] wordt verlangd niet neerkomt op dwingen, maar op het
beïnvloedenvan [A.], die door de bewindvoerder en de ter zitting aanwezige familie wordt omschreven als een vrouw met een gebrekkige eigen wilsvorming, hetgeen impliceert: dito grote beïnvloedbaarheid.
[gedaagde] heeft zijn invloed stellig aangewend om zijn moeder mee te krijgen naar [land], hoewel ze het, afgaande op de verklaringen van de mentor en de familie ter zitting, op haar verblijfadres in Nederland zeer naar de zin had. Hij moet in staat worden geacht om dat opnieuw te doen om haar te doen terugkeren. Dat hij zichzelf daartoe in staat acht blijkt ook uit het feit dat hij voor haar een vliegticket heeft gekocht. Dat zou immers zinloos zijn indien zij niet op het vliegtuig zou willen stappen.
4.4.
Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat de medische situatie van [A.] aan terugkeer in de weg staat. [gedaagde] wijst erop dat [A.] in het [ziekenhuis] in [land] door een arts is onderzocht. Die heeft volgens [gedaagde] op 5 februari 2018 vastgesteld dat [A.] drie maanden niet mocht reizen. Uit de overgelegde verklaring blijkt echter niet meer dan dat er bij haar vanwege een herseninfarct en een halfzijdige verlamming sprake is van belemmeringen om te reizen. Daaruit volgt niet dat [A.] niet - zo nodig onder begeleiding - per vliegtuig naar Nederland zou
kunnenreizen. Het betreft gevolgen van de beroerte die zij in 2013 heeft gehad. Die hebben er ook niet aan in de weg gestaan dat zij naar [land] is gereisd.
4.5.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat uit de vordering niet valt af te leiden dat hij moet meereizen. Maar het zou onverantwoord zijn om [A.] alleen te laten terugreizen. Zij heeft een zwak korte termijn geheugen en zou in paniek raken. Ook is volgens [gedaagde] niet duidelijk dat er binnen het in de vordering genoemde tijdsbestek vluchten naar Nederland zijn die voor moeder geschikt zijn.
4.6.
Aan schaamteloosheid geen gebrek. Ook dit verweer kan [gedaagde] echter niet baten. Tegen [gedaagde] wordt een bevel gevorderd om [A.]
te laten terugkeren in haar woning aan de [adres]. Gegeven de verdere inhoud van de dagvaarding is duidelijk welk resultaat met die vordering wordt beoogd: de terugkeer van [A.] in haar woning aan de [adres]. [gedaagde] heeft het daarvoor nodige traject enkele maanden geleden met haar in omgekeerde richting afgelegd. Het moet hem, de vordering lezende, dan ook als geen ander duidelijk zijn geweest wat er aan bemoeienis nodig is om dit resultaat te bewerkstelligen: begeleiding van moeder door een persoon in wie moeder vertrouwen heeft. De meest voor de hand liggende begeleider is [gedaagde] zelf. Aldus bezien moet begeleiding door [gedaagde] in de vordering besloten worden geacht.
4.7.
De wijze waarop [gedaagde] zich tot op heden ten opzichte van de onderbewindstelling en het mentoraat van [A.] heeft opgesteld, verdient het predicaat obstructie.
Om te voorkomen dat [gedaagde] opnieuw obstructie pleegt, zal op voorhand worden gespecificeerd wat er nodig is om een beroep op onmogelijkheid van nakoming te kunnen onderbouwen. Verder zal de dwangsom worden gematigd, in weerwil van de aandrang om dat niet te doen. De voorzieningenrechter vindt het door [eiseres] voorgestelde maximum eenvoudigweg te hoog.
4.8.
Dat brengt mee dat als volgt moet worden beslist. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gebiedt [gedaagde] [A.] binnen 30 dagen na dagtekening van dit vonnis te laten terugkeren in haar woning aan de [adres], en wel door haar zelf op die terugkeer te begeleiden, haar bij die woning af te leveren en [eiseres] uiterlijk een week voorafgaand aan de reis van reisdatum en vluchtnummer op de hoogte te stellen,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag voor iedere dag dat hij na betekening van dit vonnis met de voldoening daaraan in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-, waarbij onder “in gebreke blijven” moet worden verstaan het niet terugkeren op de onder 5.1 bedoelde vlucht, behoudens voor zover daarvoor geldige redenen van verhindering zijn.
Voor zover die de medische toestand van [A.] betreffen en het beroep op een geldige reden van verhindering wordt gemotiveerd met een verklaring van een [arts] is voor die geldigheid tevens nodig dat de daarin opgenomen bevindingen behoorlijk zijn gemotiveerd, zijn gedeeld met de Nederlandse huisarts van [A.] en door deze valide worden geacht,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op € 390,91 aan verschotten en € 816,- aan salaris voor de advocaat,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Blaisse op 30 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 472