ECLI:NL:RBNHO:2018:3595

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
C/15/271636 / JU RK 18-473
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van gezinsproblematiek en alcoholverslaving

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 april 2018 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de kinderen zich onvoldoende veilig voelen bij hun vader, die kampt met een langdurige alcoholverslaving. De ouders zijn niet in staat om de problemen zelfstandig op te lossen, wat leidt tot een onveilige thuissituatie voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet ter zitting zijn verschenen en dat de vader de noodzaak van hulpverlening niet inziet. De moeder staat open voor hulp, maar twijfelt aan de medewerking van de vader. De kinderrechter heeft op basis van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld. De beschikking is gegeven met het doel om de ontwikkeling van de kinderen te beschermen en hen te helpen een positief contact met beide ouders te behouden, zonder dat zij zich verantwoordelijk voelen voor de problemen van hun ouders. De ondertoezichtstelling is met ingang van 3 april 2018 tot 3 april 2019 vastgesteld, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
zaakgegevens : C/15/271636 / JU RK 18-473
datum uitspraak: 3 april 2018

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Haarlem.
betreffende
de minderjarige kinderen:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ;
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [plaats] ,

[de vader] , hierna te noemen: de vader,

wonende te [plaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoek (met bijlagen) van de Raad, ingekomen op 16 maart 2018;
  • het raadsrapport van 15 maart 2018.
Op 30 maart 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • mevrouw [medewerker raad] namens de Raad;
  • mevrouw [medewerker GI] namens de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
De ouders en de minderjarige [minderjarige] zijn opgeroepen, maar niet verschenen.
Bij beschikking van 3 april 2018 is reeds in verkorte vorm uitspraak gedaan. Hieronder volgt de schriftelijke uitwerking.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] en [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] en [minderjarige] wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en [minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat een ondertoezichtstelling van een jaar noodzakelijk is omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De bedreiging is gelegen in het langdurig verminderde mentale en lichamelijke welzijn van de kinderen, vanwege de zorgen van de kinderen over hun ouders, het moeizame contact tussen de ouders en omdat de kinderen zich onvoldoende veilig voelen bij de vader. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, omdat zij een verschillende visie hebben over de oorzaak van de problemen bij de kinderen. De Raad heeft de verwachting dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.

De beoordeling

De kinderrechter is, op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting, van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
Uit het rapport blijkt dat bij de vader sprake is van een langdurige alcoholverslaving. De behandeling bij Brijder (oktober 2016/februari 2017) is voortijdig gestopt omdat de vader geen hulpvraag had en hij de verslaving ontkende. Vanwege zorgen over de hygiëne bij de vader thuis, de verzorging van de kinderen en het feit dat de kinderen ’s nachts bang zijn bij de vader als hij gedronken heeft en dan niet uit bed durven te komen, is besloten dat de kinderen niet meer bij de vader overnachten. De moeder heeft moeite met het aangeven van haar grenzen richting de vader. Zij is het niet eens met de leef- en handelwijze van de vader en zou het liefst zien dat hij – in het belang van de kinderen – stopt met drinken, maar om de rust voor de kinderen te bewaren probeert zij discussies en woordenwisselingen met de vader te vermijden. De verstandhouding tussen de ouders is hierdoor spanningsvol.
Uit het rapport blijkt voorts dat [minderjarige] en [minderjarige] lichamelijke klachten (buikpijn, hoofdpijn, vermoeidheid) ervaren als gevolg van spanningen tussen de ouders en de problemen in de thuissituatie. De kinderen missen hierdoor veel school, waardoor hun cognitieve ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderen houden veel van de vader en zien hem graag, maar hebben moeite met de woonsituatie van de vader. Verder maken zij zich zorgen over het alcoholgebruik van de vader en zouden zij graag zien dat hij daarvoor hulpverlening aanvaardt. [minderjarige] is gesloten en heeft geen behoefte om met de hulpverlening over zijn gevoelens en gedachten en over de problemen thuis te praten. Daarbij speelt waarschijnlijk een rol dat eerdere gesprekken negatieve gevolgen hebben gehad, zoals niet meer bij de vader slapen en niet met zijn vader naar Disneyland mee mogen. Hij voelt zich daar schuldig over. [minderjarige] laat sociaal wenselijk gedrag zien en probeert zijn zorgen over zijn ouders te verbergen. [minderjarige] ziet dat zijn ouders elkaar niet begrijpen en heeft dan de neiging te ‘vertalen’ tussen beiden. [minderjarige] heeft de neiging om voor anderen te zorgen op een wijze die niet past bij haar leeftijd en lijkt daarbij haar eigen gevoelens en gedachten minder belangrijk te vinden. [minderjarige] en [minderjarige] zijn loyaal naar beide ouders en worden zo in beslag genomen door de problemen van de ouders, dat zij niet toekomen aan hun eigen ontwikkelingstaken.
Op grond van vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat er hulpverlening nodig is om die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De hulpverlening is nodig om ervoor te zorgen dat de kinderen een positief en onbelast contact met beide ouders kunnen hebben, zonder een verantwoordelijkheidsgevoel dat niet bij hun leeftijd past, en zonder loyaliteit- en schuldgevoelens.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat de moeder het eens is met het verzochte, maar de vader niet. De moeder vindt het belangrijk dat de kinderen de vader kunnen blijven zien omdat de kinderen hem hard nodig hebben. Verder vindt zij het belangrijk dat de kinderen de rust en ruimte krijgen om te vertellen wat zij voelen en denken en te verwerken wat zij hebben meegemaakt. Moeder staat open voor een ondertoezichtstelling, maar betwijfelt of de vader daaraan zal meewerken. De vader onderschrijft de zorgen over de kinderen deels, maar deze worden door hem niet in verband gebracht met zijn alcoholgebruik. De vader is van mening dat het allemaal vanzelf goed zal komen als de moeder stopt met zeuren en alle hulpverleners ‘uit zijn leven verdwijnen’. De vader heeft geen vertrouwen in de hulpverlening en een ondertoezichtstelling is volgens hem dan ook niet nodig.
Nu de vader het belang van hulpverlening niet inziet en hulpverlening in een vrijwillig kader – waaronder ‘Kinderen uit de knel’ – niet tot een blijvende verbetering van de situatie van de kinderen heeft geleid, acht de kinderrechter het dwingende kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Ook het feit dat beide ouders – zonder afbericht – niet ter zitting zijn verschenen, is in dit verband zorgelijk te noemen. Gelet op voorgaande zal de kinderrechter het verzoek toewijzen en wel voor de verzochte duur van een jaar omdat – zeker gezien de zorgmijdende opstelling van de vader – de verwachting is dat een langdurig hulpverleningstraject noodzakelijk is.
Op dit moment zijn de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen waaraan in ieder geval gewerkt moet worden:
  • de belemmering van de ontwikkeling (schoolverzuim), het functioneren (somatische klachten) en het gevoel van welzijn van de kinderen (angstig, bezorgd, te groot verantwoordelijkheidsgevoel) als gevolg van de problemen in de thuissituatie;
  • het gebrek aan inzicht bij de vader over het effect van zijn alcoholgebruik op de kinderen en het feit dat de vader de oorzaak van zijn problemen en de problemen binnen het gezin voornamelijk buiten zichzelf – te weten bij de hulpverlening en de moeder – legt;
  • de moeite die de moeder heeft om duidelijke grenzen te stellen richting vader en daar ook consequent naar te handelen;
  • de moeizame en spanningsvolle communicatie en samenwerking tussen de ouders.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
onder toezicht van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, met ingang van 3 april 2018 tot 3 april 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam