In deze zaak hebben drie passagiers een vordering ingesteld tegen Air France wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Parijs op 24 januari 2017. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Air France en zouden aansluitend van Parijs naar Santiago (Chili) vliegen. Door een vertraging van de vlucht vanuit Amsterdam, die meer dan drie uur bedroeg, misten zij hun aansluitende vlucht. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
Air France betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een birdstrike, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid is. De kantonrechter oordeelde dat Air France niet voldoende had aangetoond dat de gehele vertraging van twee uur te wijten was aan de birdstrike en de daaropvolgende verplichte inspectie. De rechter stelde vast dat de inspectie slechts 20 minuten had geduurd, terwijl de vlucht uiteindelijk met twee uur vertraging vertrok. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de vertraging volledig aan de birdstrike was toe te rekenen.
De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe en veroordeelde Air France tot betaling van € 2.070,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De rechter oordeelde dat Air France niet had voldaan aan haar verplichtingen om de vertraging te vermijden en dat de passagiers recht hadden op compensatie volgens de Europese regelgeving.