In deze zaak hebben de passagiers, die met Ryanair een vervoersovereenkomst hebben gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Dublin op 10 juni 2016, compensatie gevorderd wegens een vertraging van meer dan drie uur. De passagiers hebben hun vordering gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Ryanair heeft geweigerd tot betaling over te gaan, wat heeft geleid tot deze procedure.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er eerder een beschikking is gewezen in een vergelijkbare zaak, waarin dezelfde passagiers betrokken waren, maar met een andere gemachtigde. In die eerdere beschikking was de vordering van de passagiers reeds toegewezen, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de passagiers in deze procedure geen belang meer hebben bij hun vordering, aangezien de hoofdsom al was toegewezen in de eerdere beschikking. De kantonrechter heeft daarom de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Ryanair.
De beslissing van de kantonrechter is definitief, aangezien tegen deze beschikking geen hoger beroep openstaat. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de gevolgen van eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken.