In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Easyjet Airline Company Limited wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Nice naar Amsterdam op 7 augustus 2016. De passagier vorderde een bedrag van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Easyjet heeft de vordering erkend, maar betwistte de hoogte van de proceskostenvergoeding, specifiek het salaris van de gemachtigde, dat volgens hen boven het liquidatietarief uitsteeg.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de vordering tot compensatie toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht heeft op de gevorderde € 250,00, maar wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet was aangetoond dat deze kosten waren gemaakt. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om van het liquidatietarief af te wijken, aangezien de passagier zijn stelling niet voldoende had onderbouwd.
Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 16 mei 2018, waarbij de rechter de proceskosten begrootte en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaarde. De beslissing om het meer of anders gevorderde af te wijzen, werd ook in het vonnis opgenomen.