ECLI:NL:RBNHO:2018:4540

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
5634235 CV EXPL 17-145
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerde rechtspersoon gedagvaard in luchtvaartzaak met compensatievordering

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia B.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht HV5710 van Berlijn naar Rotterdam op 27 maart 2016. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan 11 uur aangekomen en hebben compensatie gevorderd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Transavia B.V. heeft echter aangevoerd dat zij niet de juiste partij is, aangezien de vervoersovereenkomst is gesloten met Transavia C.V., de vennootschap die de vlucht heeft uitgevoerd. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis de passagiers in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweer van Transavia, maar uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de passagiers niet ontvankelijk zijn in hun vordering omdat zij de verkeerde rechtspersoon hebben gedagvaard. De kantonrechter heeft de proceskosten voor rekening van de passagiers gesteld, omdat zij ongelijk kregen. Het vonnis is op 2 mei 2018 uitgesproken in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5634234 CV EXPL 17-145
Uitspraakdatum: 2 mei 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier 1]

2. [passagier 2]
Beiden wonende te [woonplaats]
eisers
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. L.H. Tolenaars (SRK Rechtsbijstand)
tegen
de besloten vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES B.V.
gevestigd te Haarlemmermeer
gedaagde
verder te noemen: Transavia
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

De passagiers hebben bij dagvaarding van 2 januari 2017 een vordering tegen Transavia. ingesteld. Transavia heeft bij brief van 15 februari 2017 verzocht om uitstel en daarbij een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de passagiers gedaan. Deze brief is aangemerkt als een conclusie van antwoord. De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Transavia een schriftelijke reactie heeft gegeven, waarbij zij een ander verweer heeft gevoerd en producties in het geding heeft gebracht. Bij beschikking van 9 augustus 2017 heeft de kantonrechter overwogen dat het Transavia niet kan worden tegengeworpen dat zij pas bij haar conclusie van dupliek verder inhoudelijk verweer heeft gevoerd en nadere stukken in het geding heeft gebracht. De kantonrechter heeft de passagiers in de gelegenheid gesteld alsnog bij akte op dit verweer en de nadere stukken te reageren. De passagiers hebben op 6 september 2017 een akte na conclusie van dupliek genomen. Bij tussenvonnis van 10 januari 2018 heeft de kantonrechter Transavia in de gelegenheid gesteld te reageren op de akte van de passagiers van 6 september 2017. Transavia heeft op 7 maart 2018 (abusievelijk gedateerd 7 maart 2017) een antwoordakte genomen waarbij zij nog enige producties heeft overgelegd. Vervolgens is vonnis bepaald. Nu de passagiers niet op de bij antwoordakte in het geding gebrachte producties hebben kunnen reageren, zullen deze producties buiten beschouwing worden gelaten. Anders zou immers het beginsel van hoor en wederhoor worden geschonden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Berlijn naar Rotterdam op 27 maart 2016 met vluchtnummer HV5710. De vlucht zou aankomen in Rotterdam om 22.35 uur.
2.2.
Omdat vlucht HV5710 vertraagd was, zijn de passagiers ondergebracht in een hotel. Op 28 maart 2016 zijn de passagiers met een andere vlucht naar Amsterdam gevlogen en vervolgens met de bus naar Rotterdam vervoerd. Zij zijn met een vertraging van ruim 11 uur in Rotterdam aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie gevorderd van Transavia in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Transavia heeft geweigerd een vergoeding te betalen.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de kantonrechter Transavia veroordeelt tot betaling van
€ 500,00 compensatie, vermeerderd met € 75,00 wegens vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Transavia stelt zich primair op het standpunt dat zij ten onrechte in rechte is betrokken omdat Transavia B.V. geen partij is bij de vervoersovereenkomst waarop de passagiers de vordering hebben gegrond. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten met Transavia C.V. welke vennootschap de vlucht ook heeft uitgevoerd.De passagiers zijn niet ontvankelijk althans de vordering moet worden afgewezen.
4.2.
Subsidiair, voor het geval de kantonrechter de passagiers wel ontvangt in hun vordering, voert Transavia verweer. Transavia betwist de vordering. Zij beroept zich op artikel 5 lid 3 jo. overweging 14 van de considerans van de Verordening. De vertraging van vlucht HV5710 is veroorzaakt door blikseminslag op de direct voorgaande vlucht. Op grond van de Verordening wordt door weersomstandigheden ontstane vertraging aangemerkt als buitengewone omstandigheid. Deze buitengewone omstandigheid werkt door op de opvolgende – de onderhavige – vlucht. De blikseminslag heeft plaatsgevonden bij de take-off van de heenvlucht HV5709 op 27 maart 2016 van Rotterdam naar Berlijn. Transavia heeft overgelegd de Aircraft Flightlog, de OCC managementrapportage en de GCS Dagrapportage. Uit deze rapportages blijkt dat het toestel is geraakt door de bliksem bij de take off in Rotterdam en dat door de technische dienst is vastgesteld dat het toestel flink was beschadigd en na inspectie moest worden gerepareerd. Eerst in de nacht van 30 maart 2016 was het toestel weer serviceable.
4.3.
Doordat het toestel is geraakt door de bliksem is er sprake van een onverwachts en van buiten komend vliegtuigveiligheidsprobleem. Er kan immers schade door de inslag zijn ontstaan waardoor het toestel direct geïnspecteerd dient te worden. Een dergelijke blikseminslaginspectie is niet facultatief maar verplicht.

5.De beoordeling

5.1.
Als meest verstrekkend verweer dient eerst de vraag te worden beantwoord of de passagiers kunnen worden ontvangen in hun vordering, nu zij Transavia B.V. en niet de luchtvaartmaatschappij Transavia C.V. die – onweersproken gebleven – de vlucht heeft uitgevoerd, in rechte hebben betrokken. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.2.
De passagiers hebben niet weersproken dat de vervoersovereenkomst is gesloten met Transavia C.V. In reactie op het verweer dat zij verkeerde rechtspersoon hebben gedagvaard, hebben de passagiers aangevoerd dat het dagvaarden van de verkeerde rechtspersoon niet fataal hoeft te zijn. Onder omstandigheden kan een beroep van een (verkeerde) wederpartij op niet-ontvankelijk zelfs in strijd zijn met de goede procesorde. De passagiers hebben in dat verband aangevoerd dat het beroep van Transavia op niet-ontvankelijkheid in strijd is met de goede procesorde, nu uit de boekingsbevestiging, de vliegtickets en de correspondentie niet kan worden afgeleid dat Transavia C.V. de contractspartij van de passagiers is en de handelsnaam Transavia Airlines zowel Transavia B.V. als door Transavia C.V. wordt gebruikt.
5.3.
Transavia heeft er op gewezen dat zowel in haar algemene voorwaarden als in de boekingsbevestiging van de passagiers nadrukkelijk staat vermeld dat de overeenkomst is gesloten met Transavia Airlines C.V. Ter onderbouwing hiervan heeft Transavia de desbetreffende stukken overgelegd.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de passagiers tegenover het onderbouwde verweer van Transavia niet voldoende onderbouwd waarom het dagvaarden van de verkeerde rechtspersoon in dit geval niet fataal zou hoeven zijn. Dat er sprake is geweest van enige verwarring met welke rechtspersoon is gecontracteerd, is door de passagiers op geen enkele wijze onderbouwd. Daar komt bij dat de passagiers worden bijgestaan door een professionele gemachtigde van wie verwacht kan worden dat deze niet alleen de tenaamstelling van de overeenkomsten controleert, maar ook de registers van de Kamer van Koophandel raadpleegt, opdat de juiste rechtspersoon wordt gedagvaard. Ook hetgeen overigens is gesteld kan niet leiden tot een andere conclusie.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer van Transavia B.V. slaagt en de passagiers niet ontvankelijk zijn in hun vordering..
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
Verklaart de passagiers niet ontvankelijk in hun vordering;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Transavia B.V. worden vastgesteld op een bedrag van € 200,00 aan salaris van de gemachtigde van Transavia B.V. en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter