ECLI:NL:RBNHO:2018:4679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
15/182518-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens voetbalincident met aanmerkelijke kans op overlijden

Op 2 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 september 2017 tijdens een voetbalwedstrijd in Haarlem een andere speler met kracht tegen het hoofd schopte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat het schoppen tegen het hoofd van een op de grond liggend persoon een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt, ook al betreft het een eenmalige schop. De verdachte had bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen zou leiden tot het overlijden van het slachtoffer, wat resulteerde in een bewezenverklaring van poging tot doodslag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte geen opzet had, omdat hij de bal wilde schoppen en niet het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank verwierp deze verdediging en oordeelde dat de getuigenverklaringen, waaronder die van een scheidsrechter, de lezing van de verdachte niet ondersteunden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweldsincident, vooral gezien de impact op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de onveiligheid die dergelijke incidenten in de maatschappij veroorzaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-182518-17 en 13-134789-14 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 2 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 december 2017 in de zaak tegen:
[voornamen verdachte][achternaam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag, te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. van Lennep en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N.O. Vogelaar, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 september 2017 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door die [aangever] meerdere malen, althans eenmaal met geschoeide voet (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie stelt zich - samengevat en als weergegeven in haar schriftelijk requisitoir - op het standpunt dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die aangever, terwijl deze op de grond lag, met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Volgens enkele getuigen heeft verdachte een aanloop of in elk geval een stap in de richting van het slachtoffer genomen en heeft hij vervolgens met kracht zijn been naar voren bewogen tegen het hoofd van het slachtoffer alsof hij een penalty nam. Onder verwijzing naar de schriftelijke beantwoording van door officier van justitie [naam 1] in een ander onderzoek gestelde vragen door dr. [naam 2] , forensisch arts en letseldeskundige bij het Nederlands Forensisch Intituut te Den Haag d.d. 15 april 2014 – kan een dergelijke krachtige trap tegen het hoofd van een op de grond liggend persoon gekwalificeerd worden als een poging tot doodslag. Uit bestendige rechtspraak volgt en het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is. Indien daarop het hiervoor beschreven geweld wordt uitgeoefend, is er een aanmerkelijke kans op de dood. Door aangever zó hard te schoppen tegen het hoofd, de “een penaltyschop”, heeft verdachte het risico voor lief genomen dat het een fatale afloop zou hebben. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het verdachte heeft ontbroken aan opzet ook in voorwaardelijke zin, nu verdachte niet het hoofd maar de bal een schop wilde geven. Hij wijst er op dat de getuigenverklaringen een gekleurd beeld geven omdat het merendeel van de getuigen gelieerd is aan de voetbalclub van het slachtoffer en deze verklaringen bovendien op punten uiteen lopen, zodat niet met zekerheid vast te stellen is wat de precieze gang van zaken is geweest.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
1.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever] opgesteld op 17 september 2017 door verbalisant [naam 3] (dossiernummer PL1100-2017193556-1), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
“(…) Op zondag 17 september 2017 omstreeks 16.10 uur was ik aan het voetballen bij mijn thuisclub H.V.V. Velserbroek. (…)
Ik kwam met de man die mij tegen mijn hoofd heeft gestopt in een kopduel. Hij schopte mij toen met kracht tegen mijn schenen aan, hierdoor kwam ik ten val. Hij probeerde mij toen nogmaals te schoppen tegen mijn bovenbenen. Toen ik nog op de grond lag voelde ik een pijnscheut in mijn achterhoofd. Het werd mij toen duidelijk dat ik heel hard tegen mijn hoofd werd getrapt.
(...)
Ik heb door deze trap tegen mijn hoofd veel pijn. Ik ben misselijk en in het ziekenhuis is mij verteld dat ik een hersenschudding heb opgelopen door deze schop. Ook heb ik een schram op mijn achterhoofd.”
2.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] opgesteld op 17 september 2017 door verbalisant [naam 3] (dossiernummer PL1100-2017193556-5), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
“Op zondag 17 september 2017 omstreeks 16.15 uur was ik als scheidsrechter van de
KNVB, een voetbalwedstrijd aan het fluiten op de voetbal club V.V.H. Velserbroek,
gelegen Van der Aartweg 12 te Haarlem.
(…)
In de 89ste minuut floot ik voor een overtreding gepleegd door Badhoevedorp. Er lag
toen een speler van V.V.H. Velserbroek op de grond. Ik zag dat een speler van
Badhoevedorp kwaad werd omdat ik floot voor een overtreding. Ik zag dat deze speler
met volle kracht de speler die op de grond lag van V.V.H. tegen zijn hoofd schopte.
Hij deed dit zichtbaar met heel veel kracht. Ook maakte hij nog een slaande beweging
naar deze speler toe.”
3.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] opgesteld op 17 september 2017 door verbalisant [naam 3] (dossiernummer PL1100-2017193556-7), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
“Op zondag 17 september 2017 omstreeks 16.10 uur ben ik getuige geweest van een mishandeling bij de voetbalclub H.V.V. Velserbroek. Ik kan u hierover het volgende vertellen:
(…)
Een paar minuten voor het einde van de wedstrijd kwam er een hoge bal aan. Mijn
vriend [aangever] wilde deze bal koppen en sprong de lucht in. Hij won dit duel. Hij werd
toen door een man van het andere elftal hard tegen zijn schenen geschopt, hierdoor
kwam hij ten val. Toen hij op de grond lag kreeg hij van diezelfde man een schop
tegen zijn achterhoofd. Ik zag dat de man een stukje naar achteren liep en een soort
aanloopje nam om deze schop tegen zijn hoofd te geven. Ik zag dat hij met kracht
tegen het hoofd van [aangever] aanschopte.”
4.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen opgesteld op 17 september 2017 door verbalisant [getuige 3] (dossiernummer PL1100-2017193556-6), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
“Op zondag 17 september 2017, omstreeks 16.10 uur, was ik, verbalisant [getuige 3] , in
vrijetijd voetbal aan het kijken bij voetbal vereniging Hercules. De vereniging is
gelegen aan de van der Aartweg 12 te Haarlem.
(...)
Door het duel kwamen beide spelers op de grond terecht. Dit was ongeveer op 20 meter afstand van mij.
Vervolgens zag ik dat de speler van Badhoevedorp als eerste opstond, ik zag dat de
speler van VVH bleef liggen op zijn rechterzij. Ik zag dat de speler van Badhoevedorp
om de speler van VVH liep, ik zag dat hij nu ter hoogte van zijn rug liep. Ik zag dat de speler van Badhoevedorp een flinke stap nam in de richting van de VVH speler. Het leek net alsof de speler van Badhoevedorp een penalty ging nemen. Ik zag dat hij zijn rechterbeen naar achterhaalde en vervolgens met kracht en snelheid naar voren bewoog. Ik zag dat de rechterwreef van de verdachte terecht kwam op het achterhoofd van de speler van VVH.”
5.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (trainer van Badhoevedorp) opgesteld op 18 september 2017 door verbalisant [naam 4] (dossiernummer PL1100-2017193556-11), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
“(...)
Ik ben sinds dit seizoen nieuw als trainer bij voetbalclub Sport Combinatie Badhoevedorp (SCB) (…) Ik zag dat er een duel gaande was tussen een speler van onze club en V.V.H. Velserbroek. Ik stond toen op een afstand van ongeveer vijfendertig (35) meter schat ik. De speler van onze club ken ik als [verdachte] . (…) Ik zag dat de speler van V.V.H. Velserbroek op de grond lag na het duel.
Ik zag dat [verdachte] de speler een trap gaf tegen zijn been. Vrijwel direct daarna, ik geloof een (1) à twee (2) seconden later, gaf [verdachte] de speler die op de grond lag een trap in zijn nek of tegen zijn achterhoofd.”
3.5.
Bewijsoverweging
Het gaat in deze strafzaak om een trap tegen het hoofd van een speler tijdens een voetbalwedstrijd en de vraag of daarbij sprake was van opzet. De verdachte heeft eerst ter zitting verklaard dat hij aangever tijdens het voetballen per ongeluk tegen zijn hoofd heeft geschopt, omdat aangever na een duel ten val kwam en daarbij met zijn hoofd tussen de bal en het been van verdachte terecht kwam. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hierboven genoemde getuigenverklaringen, waaronder die van een KNVB-scheidsrechter en van de trainer van de voetbalclub van verdachte, geen enkel aanknopingspunt voor de door verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen dat sprake was van een schop in een duel om de bal. Ook ter zitting is daarvan niet gebleken. De rechtbank stelt deze verklaring van verdachte dan ook terzijde.
Kwalificatie van de gedraging
De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet: het is niet zo dat die omstandigheid tot een beoordeling volgens andere maatstaven zou moeten leiden, dan als het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt, de aanmerkelijke kans oplevert dat de dood intreedt, ook als dat een éénmalige schop is geweest. Het is immers een algemene ervaringsregel dat dit soort geweld kan leiden tot onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en kwetsuren van onder meer de nekwervels, die de dood kunnen veroorzaken. Dit is in deze zaak niet anders. Nu het hier gaat om een algemene ervaringsregel moet ook verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn. Door niettemin genoemd geweld uit te oefenen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedraging zou leiden tot het overlijden van aangever. Daarom was naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
hij op 17 september 2017 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, door die [aangever] met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd te schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en onder de bijzondere voorwaarde van verplichte reclasseringsbegeleiding, daaronder begrepen een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat kan worden volstaan met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met een onvoorwaardelijke gedeelte gelijk aan het voorarrest, al dan niet in combinatie met een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de inhoud van het ten behoeve van verdachte opgestelde reclasseringsadvies van 4 december 2017 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft tijdens een voetbalwedstrijd het slachtoffer, dat na een kopduel op de grond lag, met geschoeide voet en met kracht tegen de achterzijde van diens hoofd geschopt. Sommige getuigen verklaarden dat hij dat deed op een manier alsof hij een “penalty” aan het nemen was. Het slachtoffer is na dit incident met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, alwaar een hersenschudding werd geconstateerd, waardoor hij enige tijd niet heeft kunnen werken en niet heeft kunnen voetballen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen blijk heeft gegeven enig inzicht te hebben in de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
Dat het niet slechter is afgelopen met het slachtoffer is niet aan verdachte te danken.
Verdachte heeft met zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Los van wat de gedragingen van verdachte voor gevolgen hebben gehad voor het slachtoffer, levert een geweldsincident als het onderhavige, zeker gepleegd in een situatie als deze, te weten op een voetbalveld, waar familie, vrienden en mogelijk (jonge) kinderen aanwezig zijn, een bijdrage aan reeds bestaande gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Op grond van de aard en de ernst van dit feit is de rechtbank dan ook van oordeel dat – een vrijheidsbenemende straf dient te worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
- het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 november 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en daarvoor nog in een proeftijd liep;
- een over verdachte uitgebracht reclasseringsadvies gedateerd 4 december opgesteld door reclasseringsmedewerker [naam 5] van Reclassering Nederland, Adviesunit 1 Noord-West te Alkmaar.
Reclassering Nederland adviseert verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden van verplicht reclasseringstoezicht, daaronder begrepen een meldplicht en een ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door Reclassering Nederland noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden, daaronder begrepen een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie, gelet op de spanningsvolle omstandigheden waarin verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van het feit, ten gevolge van grote financiële zorgen en onverwerkt verdriet, waarvoor hij nu hulp heeft gezocht.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.885,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit materiële schade ten bedrage van € 385,- aan eigen risico zorgverzekering en uit immateriële schade ten bedrage van € 1.500,-.
De rechtbank acht de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk aangezien uit de meegeleverde zorgkosten factuur van Univé d.d. 14 november 2017 gesteld op naam van mevrouw [moeder van aangever] , niet volgt dat dit eigen schade van de benadeelde partij is.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade billijk voor gelet op de psychische impact van het gepleegde strafbare feit op het slachtoffer. Nu het slachtoffer heeft aangegeven inmiddels weer aan het werk te zijn en weer met plezier voetbal speelt, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1000,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 26 oktober 2015 in de zaak met parketnummer 13/134789-14 heeft de politierechter te Amsterdam verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk. Ten aanzien van het voorwaardelijk opgelegde deel van de straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 12 februari 2016 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 9 februari 2016 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman van verdachte heeft bepleit om te volstaan met verlenging van de proeftijd met één jaar.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daar komt bij dat de rechtbank in de houding van verdachte en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest geen aanleiding heeft gevonden om de proeftijd te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14c, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf (12) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich binnen 3 dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis c.q. zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland op het adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam en zich hierna gedurende de proeftijd zal blijven melden, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zal deelnemen aan diagnostisch onderzoek en, indien geïndiceerd, zal meewerken aan een ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 1000,-bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1000,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-134789-14 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
30 uren, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 26 oktober 2015.
De taakstraf wordt vervangen door 15 dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Goedhuis-Visser, voorzitter,
mr. J.C.M. Swinkels en mr. K.I. de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 januari 2018.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.