Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de exceptie van onbevoegdheid ex artikel 71 lid 2 Rv in de artikel 223 Rv procedure, voorwaardelijk mede in de bodemprocedure, tevens conclusie van antwoord in de artikel 223 Rv procedure
- de conclusie van antwoord in het incident van onbevoegdheid tevens houdende vordering tot het gelasten van een comparitie na antwoord of pleidooi
2.De feiten
“I) dat [eiseres] beheerder en verhuurder is van de onroerende zaak aan [de a-straat] te [plaats] , verder te noemen: het gebouw. (…)III) dat [eiseres] en gebruiker onderhavige overeenkomst wensen aan te gaan met betrekking tot ruimte A061 op de begane grond (…)V) dat gebruiker de ruimte zal gebruiken als atelier of werkplaats of kantoor;VI) dat het de intentie is om het gebouw tot 31 december 2023 te gebruiken;VII) dat de minimale gebruiksperiode loopt van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014 (…)IX) dat het gebruik gedurende de periode gericht zal zijn op het huisvesten van(door-)startende ondernemers die zich bezig houden met hergebruik, reparatie, educatie, (arbeids-)integratie, buurtbelangen en de creatieve industrie.(…)”
1 augustus 2014 tot uiterlijk 31 december 2014 en dat [gedaagde] voor het gebruik een maandelijkse vergoeding van €1.800,- verschuldigd is, met dien verstande dat [gedaagde] voor de maanden november en december 2014 een bedrag van € 900,- per maand verschuldigd is en dat de volledige maandelijkse betalingsverplichting pas ingaat vanaf januari 2015.
“(…)1. Dat de duur van de Overeenkomst wordt verlengd voor de periode van 9 jaar, van1 januari 2015 tot en met uiterlijk 31 december 2023.(…)3. Dat de Overeenkomst door [eiseres] aan het einde van een maand, met een opzegtermijn van drie kalendermaanden kan worden opgezegd.Alle overige artikelen van de Overeenkomst voor tijdelijk gebruik met ingangsdatum1 augustus 2014 blijven onverminderd van kracht. (…)”
“(…) Op 1 januari 2014 is de huur voor alle ruimtes in [schoolgebouw] geïndexeerd. Hierdoor is ook jou huur met 2,5% verhoogd. (…).”En op 8 december 2016 heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven:
“(…) Door de verplichte, jaarlijkse indexering van de huurprijs gaat de huur per 1 januari 2017 omhoog met 2,5%. (…) Let op: wanneer je eind december de huur betaalt voor januari 2017, moet dit dus al het nieuwe, geïndexeerde bedrag zijn. Als je de huur laat overschrijven middels een automatische incasso of een periodieke overschrijving, vergeet dan niet het bedrag op tijd aan te passen. (…)”
3.3. De vorderingen in de hoofdzaak en in de procedure ex artikel 223 Rv
1. Verklaart voor recht dat de gebruiksovereenkomsten met [gedaagde] met ingang van
1 oktober 2017 zijn geëindigd;
2. [gedaagde] veroordeelt tot ontruiming van het pand;
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van de onder 2. genoemde ontruiming;
4. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de achterstand in de vergoeding voor de aula en de garderobe;
5. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten over de onder 4 genoemde betaling;
6. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten inclusief de nakosten;
7. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over de onder 3 tot en met 6 genoemde betalingen.
4.De exceptie van onbevoegdheid
5.De beoordeling in het incident tot onbevoegdverklaring
€ 550.- per maand en (volgens [eiseres] ) voor de aula € 1.800,- per maand bedroeg, is zodanig dat daarvan niet op het eerste gezicht gezegd kan worden dat deze uitsluitend de kosten dekt en niet kan worden gezien als een tegenprestatie voor de ingebruikgeving. [eiseres] heeft wel aangevoerd dat deze vergoeding lager ligt dan een reële commerciële of maatschappelijke huurprijs, maar heeft dit stelling, mede in het licht van het verweer van [gedaagde] die onder meer wijst op de slechte staat van onderhoud van het gebouw, niet met stukken onderbouwd. Evenmin heeft zij met nadere stukken onderbouwd welke kosten met betrekking tot het gehuurde worden gemaakt en hoe hoog deze kosten zijn. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat in elk geval een deel van de vergoeding die [gedaagde] voor het gebruik moet betalen, als tegenprestatie in de zin van artikel 7:201 BW moet worden aangemerkt. Dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst uitsluitend hebben bedoeld een gebruiksovereenkomst tot stand te brengen, is door [eiseres] evenmin voldoende onderbouwd. Daar komt bij dat [eiseres] zelf verwarring heeft gezaaid door in haar e-mails waarin [gedaagde] werd gewezen op de jaarlijkse indexering, te spreken over de huur.
6.De beslissing
10 januari 2018 om 10.00 uur,