Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Liander N.V.
D. Koper B.V.
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
4.De beoordeling
Daartoe is redengevend geweest dat Liander haar eis wilde vermeerderen met een bedrag van omstreeks € 90.000,- en dat dit was gebaseerd op een andere stelling dan in de – summiere – dagvaarding werd ingenomen, namelijk dat een hoogspanningskabel was geraakt terwijl de dagvaarding spreekt over een laagspanningskabel. Bovendien heeft Liander ter comparitie in strijd met de waarheid aangevoerd dat het overgrote deel van de producties voorafgaand aan de procedure reeds bekend was bij Koper. Uit het dossier en de datering van de stukken blijkt dat dit niet het geval is. Er zijn bovendien geen valide argumenten aangevoerd waaruit blijkt dat Liander deze stukken niet eerder had kunnen indienen. Het feit dat de gemachtigde veel van dit soort zaken voor Liander behandelt is immers niet relevant. Bovendien was het de gemachtigde in ieder geval vanaf 30 maart 2018 duidelijk dat de onderhavige zaak geen standaard infraschade zaak betrof. Het standpunt van Liander dat er sprake zou zijn van een ‘reguliere’ termijn voor het indienen van stukken van 7 dagen in plaats van 7 werkdagen vindt geen steun in de geldende procesreglementen. In dit geval had een groot deel van de producties, voorzien van een toelichting, reeds bij dagvaarding overgelegd dienen te worden.