ECLI:NL:RBNHO:2018:4858

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2343
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake handhaving omgevingsvergunning voor vlonder en steiger

Op 7 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een handhavingsbesluit dat op 20 april 2018 door verweerder is genomen. Dit besluit verplichtte de verzoeker om een vlonder en steiger, die zonder de vereiste omgevingsvergunning waren gerealiseerd, te verwijderen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om schorsing van het handhavingsbesluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

Tijdens de zitting op 7 juni 2018 is de verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het handhavingsbesluit niet onrechtmatig was, omdat de gerealiseerde bouwwerken, de vlonder en de steiger, vergunningsplichtig waren en de verzoeker deze zonder de benodigde vergunning had gebouwd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verweerder zouden verplichten om van handhaving af te zien. De verzoeker had geen omgevingsvergunning aangevraagd voor legalisatie van de bouwwerken, en de voorzieningenrechter zag geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen. De verzoeker heeft nog twee weken na de uitspraak om de bouwwerken te verwijderen of in overeenstemming te brengen met de vergunningsvrije situatie. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2343
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2018 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C.A.M. Veerman).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast de gerealiseerde vlonder en de steiger gelegen op en aan het perceel [perceel] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- ineens.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen strekkende tot schorsing van het primaire besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Verzoeker is verschenen, vergezeld door zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is tevens verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het door verweerder genomen handhavingsbesluit niet onrechtmatig. Daartoe is het volgende van belang.
3. Zowel de door verzoeker gebouwde steiger als de vlonder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Van vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is geen sprake, zodat voor het realiseren ervan omgevingsvergunning is vereist. Reeds omdat verzoeker beide heeft gerealiseerd zonder de vereiste omgevingsvergunning, is verweerder bevoegd handhavend op te treden.
4. Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit ook op het standpunt kunnen stellen dat verweerder niet wegens bijzondere omstandigheden van handhavend optreden had moeten afzien. Van zicht op legalisatie is geen sprake reeds nu verzoeker geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd ter legalisering van de steiger en vlonder en ook overigens is niet gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is dat verweerder daarvan had moeten afzien. In de door verzoeker (ook reeds in het besluit betrokken, maar eveneens) ter zitting opgevoerde omstandigheid dat een aanpassing nú in de toekomst mogelijk weer ongedaan mag worden gemaakt, waarmee hoge kosten zullen zijn gemoeid, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te komen tot een andere beslissing.
5. Omdat het verzoek is afgewezen, heeft verzoeker nog twee weken na de datum van deze uitspraak om de vlonder en steiger te verwijderen, dan wel de situatie in overeenstemming te brengen met een situatie waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.