ECLI:NL:RBNHO:2018:5007

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
6535373 \ CV EXPL 17-11420
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in luchtvaartclaim tussen passagier en Turkish Airlines

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Turkish Airlines wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Turkish Airlines voor een vlucht van Varna (Bulgarije) naar Amsterdam (Schiphol) met een tussenstop in Istanbul op 23 januari 2016. De vlucht van Varna naar Istanbul werd geannuleerd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht naar Amsterdam miste. De passagier vordert een schadevergoeding van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen.

Turkish Airlines heeft zich in een incidentele conclusie tot onbevoegdheid beroepen, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is omdat zij niet in Nederland is gevestigd. De kantonrechter heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van het Nederlandse procesrecht. De kantonrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 6, aanhef en sub a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de plaats van aankomst van de vlucht in Nederland ligt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier een enkele boeking had voor de aansluitende vluchten en dat Schiphol als eindbestemming moet worden aangemerkt.

De kantonrechter heeft de vordering van Turkish Airlines tot onbevoegdheid afgewezen en Turkish Airlines veroordeeld in de proceskosten. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord aan de zijde van Turkish Airlines.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6535373 \ CV EXPL 17-11420
Uitspraakdatum: 13 juni 2018
Vonnis in het incident in de zaak van:
[de passagier]wonende te [woonplaats]
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde mr. E.L. Heenk
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Turk Havayollari A.O.
h.o.d.n. Turkish Airlines
statutair gevestigd te Ankara, mede kantoorhoudende te Schiphol,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
hierna te noemen: Turkish Airlines
gemachtigde mr. R. Faasen

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 28 november 2017 een vordering tegen Turkish Airlines ingesteld. Turkish Airlines heeft een incidentele conclusie tot onbevoegdheid genomen. De passagier heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
De passagier vordert - samengevat - bij inleidende dagvaarding betaling van Turkish Airlines van € 400,00. De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat zij met Turkish Airlines een vervoersovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan Turkish Airlines de passagier diende te vervoeren vanaf Varna (Bulgarije) naar Amsterdam (de kantonrechter begrijpt: Schiphol) met een tussenstop op Istanbul op 23 januari 2016 met vluchtnummers TK1060 en TK1955. De passagier stelt dat de vlucht van Varna naar Istanbul (TK1060) is geannuleerd, waardoor zij haar aansluitende vlucht van Istanbul naar Amsterdam heeft gemist. Op grond van artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) is Turkish Airlines vanwege de annulering van de vlucht gehouden haar te compenseren tot een bedrag van € 400,00, aldus de passagier.

3.De vordering en het verweer in het incident

3.1.
Turkish Airlines heeft de kantonrechter verzocht zich onbevoegd te verklaren, omdat de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van de passagier, met veroordeling van de passagier in de kosten de kosten van het incident. Turkish Airlines heeft daartoe gesteld dat zij niet op het grondgebied van een lidstaat is gevestigd. De gewone bevoegdheidsregels van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Verordening) zijn daarom volgens Turkish Airlines niet van toepassing. Daarom dient volgens Turkish Airlines de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse procesrecht. Turkish Airlines stelt dat artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen basis biedt voor het aannemen van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, omdat Turkish Airlines niet in Nederland haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft als bedoeld in artikel 1:10 Burgerlijk Wetboek (BW). Turkish Airlines stelt voorts dat zij geen woonplaats in Nederland heeft in de zin van artikel 1:14 BW, omdat het kantoor van Turkish Airlines op de luchthaven Schiphol geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de boeking van de passagier. Turkish Airlines stelt dat de passagier heeft geboekt bij een Deense reisagent. De Nederlandse rechter is volgens Turkish Airlines evenmin bevoegd op grond van artikel 6, aanhef en onder a, Rv, omdat de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt volgens Turkish Airlines niet in Nederland is uitgevoerd. De beweerdelijk geannuleerde vlucht betreft immers een vlucht van Varna naar Istanbul, aldus Turkish Airlines. Voorts stelt Turkish Airlines dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet gebaseerd kan worden op artikel 6, aanhef en onder d, Rv, nu in artikel 17 lid 3 van de Brussel I bis-Verordening is bepaald dat de artikelen betreffende consumentenovereenkomsten niet van toepassing zijn op vervoersovereenkomsten. Artikel 6, aanhef en onder d Rv dient volgens Turkish Airlines analoog te worden toegepast.
3.2.
De passagier concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Turkish Airlines in de kosten van het incident. Zij voert daartoe aan dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat Turkish Airlines kantoor houdt op Schiphol en dit een woonplaats is als bedoeld in artikel 1:14 BW, omdat het een aangelegenheid betreft die het kantoor van Turkish Airlines in Nederland betreft. Dat de boeking is gedaan via een reisagent doet daar volgens de passagier niet aan af. De passagier voert aan dat de Nederlandse rechter ook rechtsmacht heeft op grond van artikel 6, sub a, Rv, omdat Amsterdam dient te worden aangemerkt als plaats waar de verbintenis uit overeenkomst tussen Turkish Airlines en de passagier is uitgevoerd. Ook op grond van artikel 6, aanhef en sub d, Rv is de Nederlandse rechter volgens de passagier bevoegd, omdat het hier een consumentenovereenkomst betreft en artikel 17 lid 3 van de Brussel I bis-Verordening volgens de passagier niet analoog dient te worden toegepast. Voorts is de Nederlandse rechter volgens de passagier bevoegd om van dit geschil kennis te nemen op grond van artikel 9 aanhef en sub c Rv, nu er voldoende aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtssfeer en van haar niet gevergd kan worden dat zij dit geschil aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat zou moeten onderwerpen.

4.De beoordeling

in het incident
4.1.
In het incident staat de vraag centraal of de Nederlandse (kanton)rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil dat tussen partijen is gerezen.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat in dit geval ingevolge artikel 6 van de Brussel I bis-Verordening de rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse procesrecht. Ingevolge artikel 2 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht als de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. De woonplaats van een rechtspersoon is ingevolge artikel 1:10 lid 2 BW daar waar hij zijn statutaire zetel heeft. Vast staat dat de statutaire zetel van Turkish Airlines is gelegen in Ankara (Turkije), zodat zij op grond van artikel 1:10 lid 2 BW geen woonplaats heeft in Nederland als bedoeld in artikel 2 Rv. Vervolgens dient te worden beoordeeld of Turkish Airlines op grond van artikel 1:14 BW mede woonplaats heeft op haar kantoor te Schiphol. Anders dan uit (onder andere) het vonnis van deze rechtbank van 12 januari 2006 (zaaksnummer 4051747 CV EXPL 15-3446) volgt, creëert het enkele feit dat een vennootschap een filiaal houdt in een arrondissement nog geen bevoegdheid. De passagier heeft in dit verband aangevoerd dat het hier een aangelegenheid betreft van het kantoor van Turkish Airlines te Schiphol, omdat deze kwestie het “vervoer van personen door de lucht” en “de verzorging van het vervoer van personen en goederen door de lucht van Nederland naar het buitenland” betreft. Dit betoog volgt de kantonrechter niet. De activiteiten die de passagier noemt zijn niet kenmerkend voor de vlucht of de boeking van de passagier. Tegenover betwisting door Turkish Airlines, heeft de passagier onvoldoende feiten en omstandigheden benoemd die haar stelling onderbouwen dat er vanuit het kantoor van Turkish Airlines te Schiphol activiteiten met betrekking tot de onderhavige vlucht hebben plaatsgevonden, dan wel dat het kantoor van Turkish Airlines te Schiphol op enige wijze bij de onderhavige vlucht betrokken is geweest. Niet in geschil is dat de passagier de vlucht niet bij Turkish Airlines heeft geboekt. Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat Turkish Airlines in deze zaak geen woonplaats heeft op de plaats van haar kantoor te Schiphol in de zin van artikel 1:14 BW.
4.3.
Volgens de passagier heeft de Nederlandse rechter (ook) rechtsmacht op grond van artikel 6, sub a, Rv, omdat Amsterdam dient te worden aangemerkt als plaats waar de verbintenis uit overeenkomst tussen Turkish Airlines en de passagier is uitgevoerd. Dit verweer slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen. De stelling van Turkish Airlines dat het hier een vlucht van Varna naar Istanbul betreft, kan de kantonrechter niet volgen. Vast staat dat de passagier één enkele boeking had voor de vluchten van Varna naar Istanbul en van Istanbul naar Schiphol. Het ging hierbij daarom om twee rechtstreeks aansluitende vluchten. Mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 26 februari 2013 (C-11/11, zaak Folkerts) en het arrest van het Hof van 31 mei 2018 (C-537/17, zaak Wegener), dient Schiphol in het onderhavige geval als eindbestemming te worden aangemerkt.
4.4.
Op grond van artikel 6, aanhef en sub a Rv heeft de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a aanhef en sub b Rv is voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen voor de verstrekking van diensten, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. In het arrest van het Hof van 7 maart 2018 in de gevoegde zaken C-274/16, C-447/16 en C-448/16 (Flightright) is onder andere het volgende geoordeeld;
“(.. ) dat artikel 5, punt 1, onder a), van verordening nr. 44/2001 in die zin moet worden uitgelegd dat het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van die bepaling mede omvat de vordering tot compensatie wegens langdurige vertraging van rechtstreeks aansluitende vluchten die luchtreizigers op grond van verordening nr. 261/2004 instellen tegen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht heeft uitgevoerd, maar niet de contractpartij van de betrokken luchtreiziger is”. Naar het oordeel van de kantonrechter kan deze uitleg die het Hof aan artikel 5, punt 1, onder a), van de EEX-Verordening geeft, mede worden toegepast op artikel 6 en 6a Rv. Dat Turkish Airlines niet de contractuele wederpartij van de passagier is, maakt daarom niet dat er geen sprake is van een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 6, aanhef en onder a, Rv.
De kantonrechter overweegt voorts, indachtig hetgeen in het arrest van het Hof van 9 juli 2009 (C-204/08, Rehder) is geoordeeld over artikel 5, punt 1, onder b, tweede streepje van de EEX-verordening, dat zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst van het vliegtuig gelijkelijk worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt. Gelet hierop oordeelt de kantonrechter dat de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden in de zin van artikel 6a, aanhef en onder b Rv, nu de plaats van aankomst in Nederland is gelegen. Gesteld noch gebleken is dat partijen hierover andere afspraken hebben gemaakt. Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 6, aanhef en onder a, Rv.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van Turkish Airlines in het incident dient te worden afgewezen.
4.6.
Turkish Airlines wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

in het incident

5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Turkish Airlines in de kosten van het incident, aan de zijde van de passagier vastgesteld op € 60,00 aan salaris gemachtigde;
in de hoofzaak
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 juli 2018 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Turkish Airlines.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter