ECLI:NL:RBNHO:2018:512

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
C/15/248378 / HA ZA 16-584
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging van een strook grond door bevrijdende verjaring en onrechtmatige daad met betrekking tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Bergen en twee gedaagden over de eigendom van een strook grond. De gedaagden, die sinds 1984 een perceel grond in gebruik hebben, stelden dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond die oorspronkelijk eigendom was van de Gemeente. De Gemeente betwistte dit en vorderde ontruiming van de grond, stellende dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de grond in bezit te nemen zonder toestemming. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden inderdaad door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond, omdat zij gedurende twintig jaar onafgebroken het bezit hebben gehad en de Gemeente geen aanspraak heeft gemaakt op de grond. De rechtbank wees de vorderingen van de Gemeente af en verklaarde dat de gedaagden de grond door verjaring in eigendom hebben gekregen. Tevens werd de Gemeente veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/248378 / HA ZA 16-584
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van
de rechtspersoon naar publiek recht
GEMEENTE BERGEN,
gevestigd te Alkmaar,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] (NH),
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] (NH),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. de Beurs te Den Helder.
Eiseres in conventie en verweerster in reconventie zal hierna de Gemeente genoemd worden.
Gedaagden in conventie en eisers in reconventie zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 november 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 oktober 2017 en de daarin genoemde stukken
  • de brieven en faxen van partijen van 13, 14, 15 en 27 november 2017 naar aanleiding van het proces-verbaal en de brief van 1 december 2017 van de rechtbank in reactie hierop.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en reconventie

2.1.
Sinds 8 juni 1984 zijn [gedaagden] eigenaar van een perceel gelegen aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie A nummer 4208 (hierna: perceel 4208)
2.2.
[gedaagden] hebben aan de achterzijde van perceel 4208 een strook grond (hierna: de strook grond) van circa 61,4 vierkante meter bij hun tuin getrokken. Deze strook grond is onderdeel van het perceel kadastraal bekend, [plaats] , sectie A, nummer 6068. De Gemeente staat bij het Kadaster als eigenaar van dit perceel geregistreerd. Een en ander kan als hieronder worden weergegeven. De strook grond betreft het gearceerde gedeelte binnen de stippellijntjes:
2.3.
De Gemeente heeft in februari 2008 een “Beleidsnotitie Snippergroen” met betrekking tot de verkoop van snippergroen opgesteld, die luidt, voor zover hier van belang als volgt:
“(…)5.2.2 Verjaring
(…)
Het enkel onderhouden van een stuk grond is niet voldoende om naar verkeersopvattingen het bezit van een stuk grond te verkrijgen. Het planten van struiken, verwijderen van andere begroeiing, het plaatsen van een tuinhuisje of een erf afscheiding zal wel met zich meebrengen dat het bezit van de grond naar verkeersopvatting door middel van inbezitneming verkregen wordt.(…)”
2.4.
Bij brief van 24 oktober 2014 heeft de Gemeente aan [gedaagden] het volgende meegedeeld:
“De gemeente houdt u, als bewoner van de ‘Kruidenbuurt’ in [plaats] , graag op de hoogte van de laatste stand van zaken betreffende de aankomende herinrichting. In deze brief infomeren wij u over een onderdeel van het besluit dat het college van burgemeesters en wethouders op 14 april 2014 heeft genomen over de in gebruik genomen gemeentegronden.
Wat vooraf ging
Bij het inventariseren van de mogelijke invullingen voor de groene velden kwam naar voren dat op een aantal velden gemeentegrond in gebruik is. Dit is ook het geval bij stukken grond die grenzen aan sloten/
Voorstel tot aankoop
Het gebruik van de gemeentegronden is op veel plaatsen versnipperd. Het college heeft daarom besloten om over te gaan tot verkoop van verschillende stukken grond, waaronder het perceel naast c.q. achter uw woning, zoals aangegeven op bijgevoegde tekening. Op de tekening vindt u een weergave van de strook grond die de gemeente aan u wil verkopen.
Opsomming afspraken
Hieronder zetten wij de voorwaarden op een rij waaronder een eventuele verkoop plaatsvindt:
  • de koopsom bedraagt €75 - per vierkante meter;
  • als koper betaalt u ten minste een koopsom van €550, ongeacht het aantal vierkante meters dat u koopt;
  • de koopsom is een projectprijs (normaal gesproken hanteren wij een snippergroenprijs van €200,- p/m2), en geldt slechts gedurende het project;
  • de aanbieding geldt onder de voorwaarde dat een minimum aantal bewoners in een straat of plantsoen instemt met aankoop (ten minste 90% bij velden, 100% bij slootkanten); alleen in uitzonderingsgevallen wordt hiervan afgeweken;
(…)”
2.5.
De grond die de Gemeente bij voormelde brief te koop heeft aangeboden aan [gedaagden] betreft een deel van de strook grond van circa 61,4 vierkante meter die [gedaagden] bij hun tuin hebben getrokken en is drie meter diep over de gehele breedte van de achtertuin, berekend vanaf de kadastrale erfgrens.
2.6.
[gedaagden] hebben voormelde brief van 24 oktober 2014 voor akkoord getekend aan de Gemeente geretourneerd, maar daarbij met pen aangetekend
“Voor akkoord mits uitgaande bestaande situatie (meer dan 20 jaar)”
2.7.
Bij brief van 10 december 2014 heeft de Gemeente verzocht om een nadere toelichting van de voormelde aantekening.
2.8.
Bij brief van 30 april 2015 laat de gemachtigde van [gedaagden] aan de Gemeente weten niet akkoord te gaan met het aanbod tot koop van de grond, samengevat omdat [gedaagden] zich beroepen op inbezitneming en verkrijgende verjaring. Tevens is bij genoemde brief aan de Gemeente verzocht om medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van verjaring om de nieuwe eigendomssituatie formeel vast te leggen, bij gebreke waarvan [gedaagden] zich tot de rechter zullen wenden.
2.9.
Bij brief van 4 juni 2015 heeft de Gemeente geantwoord dat zij het beroep op inbezitneming en verkrijgende verjaring niet honoreren en daarom niet te zullen meewerken aan het passeren van een akte van verjaring.
2.10.
Bij brief van 21 juli 2015 hebben [gedaagden] de Gemeente nogmaals verzocht om medewerking aan het passeren van een akte van verjaring.
2.11.
Bij brief van 4 september 2015 aan [gedaagden] heeft de Gemeente meegedeeld het beroep het beroep op verjaring af te wijzen, maar wel bereid te zijn om op kosten mee te werken aan het (ver)plaatsen van de op de strook grond aanwezig beplanting en het huisje.
2.12.
Bij brief van 4 februari 2016 hebben [gedaagden] zich nogmaals beroepen op bevrijdende verjaring en in het kader van een minnelijke regeling verzocht de strook grond te mogen kopen van de Gemeente voor een prijs van € 75,- per vierkante meter.
2.13.
Op 12 oktober 2017 heeft de rechtbank een plaatsopname gehouden. Het proces-verbaal luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De rechter bezichtigt de tuin aan de achterzijde van het adres [adres] te [plaats] . De tuin is omsloten met gaas en een hekje. Achter het hekje loopt een kort paadje naar de grasgrond en aan weerszijden daarvan staan struiken. [gedaagde 2] wijst op een biels onder de struiken die enkele meters achter het gaas/hekje op de grond ligt. De struiken groeien nu voorbij de biels maar werden volgens [gedaagde 2] eerder door haar tot aan de biels gehouden (door deze steeds te snoeien). Achter die struiken is grasland dat loopt tot aan de oever van de vijver. Ongeveer ter hoogte van de hortensia en het fonteintje, loopt de kadastrale grens. De gemeente heeft aangeboden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot drie meter grond erbij kunnen kopen. Daarmee zou de tuin tot ongeveer halverwege het tuinhuis komen. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] beschouwen als hun juridisch eigendom de grond tot aan de biels (dus nog ongeveer twee meter na het hekje) maar wat hun betreft mogen alle struiken na het hekje door de Gemeente worden weggehaald. De tuin van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] is nu de enige in de huizenrij die verder doorloopt dan de andere tuinen. Volgens [gedaagde 2] was de vordering van de Gemeente bij de buren nog niet verjaard, zodat zij niet anders konden dan op het aanbod van de Gemeente ingaan en drie meter van de gemeentegrond bij te kopen en voor het overige het gebruik van de gemeentegrond te staken. De Gemeente heeft die grond met gras laten begroeien en her en der staat een boompje.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De Gemeente vordert na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. Een verklaring voor recht dat het perceel, kadastraal bekend, [plaats] , sectie A, nummer 6068, zoals aangeduid op productie 4A, inclusief de ruimte boven het perceel, onbezwaard is en niet belast is met een recht van gebruik en een recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van [gedaagden] en dat het perceel in eigendom toebehoort aan de Gemeente;
II. Hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis het perceel kadastraal bekend, [plaats] , sectie A, nummer 6068, zoals aangeduid op productie 4A, te ontruimen en ontruimd te doen houden op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag of dagdeel dat ontruiming niet althans niet geheel plaatsvindt;
III. De Gemeente te machtigen om, indien [gedaagden] met de nakoming van de bovengenoemde veroordeling in gebreke mochten blijven, de verwijdering c.q. de ontruiming zelf, maar op kosten van [gedaagden] te doen bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, dan wel te bepalen dat [gedaagden] een dwangsom van € 500,00 met een maximum van € 10.000,00 verbeuren voor elke dag dat zij in gebreke blijven om aan het vonnis te voldoen [de rechtbank merkt op dat dit deel van het gevorderde is weggevallen in de dagvaarding die in het bezit is van de rechtbank, maar kennelijk wel bekend is bij [gedaagden] gelet op hun weergave van het gevorderde in punt 3.1 van de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie];
IV. Hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Subsidiair
V. Indien en voor zover de vorderingen I t/m IV niet voor toewijzing in aanmerking komen en de reconventionele vordering van [gedaagden] voor toewijzing in aanmerking komt, een verklaring voor recht dat [gedaagden] onrechtmatig jegens de Gemeente hebben gehandeld;
VI. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om medewerking te verlenen om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis het perceel, kadastraal bekend, [plaats] , sectie A, nummer 6068, zoals schetsmatig weergegeven op de tekening zoals overgelegd als productie 4A, in eigendom over te dragen aan de Gemeente;
VII. De Gemeente vervangende toestemming te verlenen om, indien [gedaagden] met de nakoming van bovengenoemde veroordeling in gebreke mochten blijven, over te gaan tot overdracht en levering van het perceel 6068, aan de Gemeente op kosten van [gedaagden] ;
VIII. Te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de akte van levering, dan wel dat een door de rechter aan te wijzen vertegenwoordiger de leveringshandeling in plaats van [gedaagden] zal verrichten;
IX. Hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Een verklaring voor recht dat [gedaagden] door verjaring eigenaars zijn geworden van het perceel kadastraal bekend, [plaats] , sectie A, nummer 6068, welke grond gelegen is achter het perceel aan de aan de [adres] te [plaats] , en op dit moment onderdeel uitmaakt van de bij dat perceel horende achtertuin;
Dat het te wijzen vonnis in zodanige vorm wordt uitgesproken dat dit vonnis inschrijfbaar is in de openbare registers van het Kadaster;
Veroordeling van de Gemeente in de proces- en nakosten.
3.5.
De Gemeente voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen nauw met elkaar samen. De rechtbank zal deze daarom tezamen beoordelen.
In conventie en in reconventie
Bevrijdende verjaring
4.2.
Het geschil betreft in de kern de vraag wie thans eigenaar van de strook grond is. [gedaagden] stellen dat zij door bevrijdende verjaring als bedoeld in artikel 3:105 BW jo 3:314 BW eigenaar zijn geworden van de strook grond. De Gemeente betwist dit.
4.3.
Op grond van artikel 3:105 lid 1 BW verkrijgt hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw.
Ingevolge artikel 3:314 lid 2 BW vangt de verjaringstermijn van een rechtsvordering die strekt tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende aan op de dag nadat de niet-rechthebbende bezitter is geworden.
Uit art. 3:107 lid 1 BW in verbinding met art. 3:108 BW volgt dat de vraag of iemand bezitter is moet worden beantwoord naar de verkeersopvatting, met inachtneming van de wettelijke regels inzake het bezit en op grond van uiterlijke feiten. Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de aan de orde zijnde vraag de aard en bestemming van het betrokken goed in aanmerking moet worden genomen. Hoewel in tegenstelling tot het oud BW de vereisten van ‘ondubbelzinnigheid’ en ‘openbaar’ niet meer expliciet worden gesteld, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat ook naar huidig recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip ‘bezit’ besloten liggen (HR 24 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:309). ‘Niet-dubbelzinnig bezit’ is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993: ZC0826). In dit geval gaat aan het bezit van de niet-rechthebbende – die het bezit immers niet overgedragen heeft gekregen – inbezitneming vooraf. Voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, zijn volgens art. 3:113 lid 2 BW enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend. Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke eigenaar teniet wordt gedaan (vgl. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743).
4.4.
[gedaagden] betogen, onderbouwd met foto’s en verklaringen, dat de Gemeente het bezit van de strook grond gedurende twintig jaar onafgebroken heeft verloren en dat [gedaagden] op de laatste dag van die termijn bezitters van het perceel waren. Zij onderbouwen deze stelling als volgt.
[gedaagden] hebben de strook grond, dat toen openbare voor iedereen toegankelijke gemeentegrond betrof, in 1984 bij hun achtertuin betrokken, waarbij het perceel afgezet werd met een hekwerk van gaas om te voorkomen dat hun hond en jonge kinderen konden weglopen, met name vanwege het openbare water dat een paar meter verderop gelegen is. Ook was dit hek nodig om er voor te zorgen dat de door hen gehouden kippen niet zouden weglopen. Door het plaatsen van het hekwerk was het perceel niet langer toegankelijk voor anderen. [gedaagden] hebben vervolgens op het perceel struiken verwijderd en eigen bomen (waaronder een appelboom en een pruimenboom) en (tegen de erfafscheiding ondoordringbare) struiken geplant. Verder hebben zij op het perceel een groot speelhuis voor de kinderen geplaatst, welk speeltoestel ongeveer 19 jaar geleden vervangen is door het huidige tuinhuis (dat is geplaatst op dezelfde plek als waar voorheen het speelhuis stond). Het huidige hekwerk aan de achterzijde staat nog steeds op de plaats waar meer dan dertig jaar geleden een eerste hekwerk werd geplaatst. [gedaagden] hebben aldus een aanvankelijk openbaar en voor iedereen toegankelijk stuk gemeentegrond afgepaald, voor derden ontoegankelijk gemaakt en ingericht als tuin. Het oorspronkelijke deel van de achtertuin en de strook grond zijn op elkaar afgestemd en vormen samen één geheel.
De Gemeente is sinds 1984 niet meer op het perceel geweest, ondanks het feit dat zij elk jaar een of meerdere keren (groot) groenonderhoud in de directe omgeving uitvoert. De Gemeente heeft ook sinds 1984 geen enkele eigendomsaanspraak gemaakt op het betreffende perceel. Gelet hierop is volgens [gedaagden] sinds 1984 sprake ondubbelzinnige inbezitneming van het perceel door hen en van een voor de Gemeente voldoende kenbare inbreuk op het eigendomsrecht van de Gemeente, zodat het beroep op bevrijdende verjaring moet slagen, aldus [gedaagden]
4.5.
De Gemeente heeft hiertegen aangevoerd dat niet uit de foto’s en de verklaringen blijkt op welke wijze de tuin vergroot is bij de aankoop van het huis. Het lijkt er op dat buiten het plaatsen van het gaas geen activiteiten zijn uitgevoerd. Het gras en de struiken die de Gemeente al had neergezet zijn blijven staan. Van het gaas is niet duidelijk in welk jaar dat is neergezet en met het plaatsen van dit gaas is geen bezitsdaad verricht. Het niet uitvoeren van onderhoud door de Gemeente leidt er niet toe dat sprake is van verjaring. Het gaat om de bezitsdaden die door [gedaagden] zijn verricht. Ook het plaatsen van een speelhuisje is geen bezitsdaad. Vervolgens is 19 jaar geleden een tuinhuisje geplaatst. Daarmee is de verjaringstermijn in ieder geval niet voltooid. Daarbij is ook het plaatsen van een tuinhuisje volgens vaste jurisprudentie niet voldoende om een bezitsdaad aan te nemen. Ook met het plaatsen van planten en bomen worden geen bezitsdaden uitgevoerd. De Gemeente kan uit deze handelingen ook niet afleiden dat iemand anders pretendeert eigenaar te zijn.
Uit de verklaringen blijkt voorts niet welke erfafscheidingen het betreft en al helemaal niet wanneer die zijn geplaatst. Ook hier is geen sprake van een bezitsdaad.
Het houten hekje betreft een zeer laag hekje waar gewoon overheen gestapt kan worden. bovendien is niet aangetoond dat dit hekje al 20 jaar geleden geplaatst is. De Gemeente heeft uit de aanwezigheid van het hekje niet kunnen afleiden dat sprake is van een bezitsdaad. Van belang is voorts dat het hekje zeer slecht zichtbaar is aangezien het tussen de gemeentestruiken is geplaatst. Dit leidt volgens de Gemeente dat er geen verjaringstermijn is gaan lopen, omdat er van bezitsdaden geen sprake is. Voor zover er wel een verjaringstermijn is gaan lopen is deze niet voltooid.
Voor zover de verjaringstermijn wel voltooid is dan geldt dat onrechtmatig is gehandeld jegens de Gemeente en wordt verzocht om schadevergoeding in natura in de vorm van teruglevering van het perceel, aldus de Gemeente.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de strook grond oorspronkelijk aan de Gemeente toebehoorde en dat de Gemeente bij het Kadaster als eigenaar van dit perceel is geregistreerd. Daarnaast staat tussen partijen niet ter discussie dat voor een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring sprake moet zijn van daden van bezit aan de zijde van [gedaagden] die dateren van vóór oktober 1994, aangezien de Gemeente voor het eerst bij brief van 24 oktober 2014 aan [gedaagden] kenbaar heeft gemaakt zich als eigenaar van de strook grond te beschouwen. Ten slotte staat tussen partijen niet ter discussie dat de Gemeente, in ieder geval sinds de aankoop van het pand aan de [adres] te [plaats] door [gedaagden] in 1984, geen onderhoud aan de strook grond heeft gepleegd of anderszins bemoeienis hiermee heeft gehad.
4.7.
[gedaagden] hebben als productie 4 bij hun conclusie van antwoord een foto uit 1991 overgelegd waarop een eettafel met een gezelschap, een pruimenboom en een speelhuisje te zien is. Daarnaast hebben [gedaagden] een foto uit mei 1993 overgelegd, waarop gaas en een paaltje te zien zijn. De vraag is vervolgens of [gedaagden] , in het licht van de betwisting door de gemeente, voldoende hebben onderbouwd dat de strook grond die [gedaagden] bij hun tuin hebben betrokken altijd afgesloten is geweest en dat, voor zover het hekje open was, er altijd iemand in de buurt was. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Blijkens de door [gedaagden] overgelegde verklaringen is de situatie vanaf 1984 hetzelfde als de huidige situatie en blijkens de door [gedaagden] overgelegde foto van 1991 is in ieder geval vanaf dat jaartal de strook grond ingericht als tuin met de pretentie van eigendom, gelet op het aaneengesloten gebruik er van, de erfafscheiding met gaas en houten hekje en de inrichting binnen het hek, namelijk een niet voor derden toegankelijke afgesloten privé tuin met eigen bosschages, zandbak, bomen en een speelhuisje van hout.
De Gemeente heeft in dit verband nog aangevoerd dat onduidelijk is of het houten hek openstond of dicht was, hetgeen van belang is voor de beoordeling of het perceel voor derden (waaronder de Gemeente) niet toegankelijk was. De rechtbank oordeelt te dien aanzien dat [gedaagden] hebben aangevoerd dat het hek altijd dicht stond in verband met hun jonge kinderen, honden en kippen. Op de door [gedaagden] overgelegde foto’s zijn in ieder geval honden en kinderen te zien, zodat niet aannemelijk kan worden geacht dat het hek open stond. Dit geldt te meer omdat er enkele meters verwijderd van het hek een vijver is. Voor zover op de foto’s te zien is dat het hekje open staat, hebben [gedaagden] aannemelijk gemaakt dat dit was omdat er altijd iemand in de buurt was, waaronder in elk geval de fotograaf.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank tonen de door [gedaagden] overgelegde foto’s van na 1991 in combinatie met de overgelegde verklaringen voldoende aan dat vanaf die periode tot heden sprake is van een doorlopend gebruik van de strook grond als tuin en zodoende van ondubbelzinnige inbezitname van de strook grond door [gedaagden] De machtsuitoefening is dusdanig dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijk bezitter teniet is gegaan. Immers: deze inbezitname was openbaar en zichtbaar vanaf de openbare ruimte, met name voor de Gemeente die periodiek (gras)onderhoud pleegt direct naast de strook grond en in/bij de daarachter gesitueerde vijver. Met name was ook zichtbaar dat het gebruik van de strook grond door [gedaagden] (als tuin) een ander gebruik was dan gebruik door de Gemeente (grasonderhoud), hetgeen blijkbaar voor de Gemeente geen reden was om in te grijpen, want zij is immers pas gaan optreden toen zij haar beleid had gevormd rond het snippergroen in 2014. De Gemeente heeft overigens ook niet weersproken dat zij (via haar medewerker, dhr. [naam] ) wist dat de gemeentegrond door [gedaagden] (en buren) betrokken was bij de tuin. Zij suggereert in dit verband dat [gedaagden] de strook grond kennelijk met toestemming van de Gemeente in gebruik hadden en onderhielden ten behoeve van de Gemeente, hetgeen houderschap en niet bezit impliceert. Deze suggestie wordt door de rechtbank verworpen. Niet is gebleken van een afspraak tussen de Gemeente en [gedaagden] met betrekking tot gebruik en/of onderhoud. Ter gelegenheid van de comparitie is naar voren gekomen dat er gesprekken zouden hebben plaatsgevonden tussen een medewerker van de Gemeente (dhr. [naam] ) en [gedaagden] Wat hier van zij; hieruit kan geen afspraak tussen partijen worden gedestilleerd omtrent het gebruik/onderhoud van de strook grond.
4.9.
Een en ander leidt tot de conclusie dat terugrekenend vanaf 24 oktober 2014, de datum van de brief van de Gemeente waarin zij aan [gedaagden] kenbaar maakt zich als eigenaar van de strook grond te beschouwen, de verjaring van de rechtsvordering van de Gemeente voltooid was omdat [gedaagden] gedurende twintig jaar het onafgebroken bezit van de strook grond heeft gehad. Op grond van artikel 3:105 BW zijn [gedaagden] daarmee verkrijger geworden van de strook grond.
4.10.
Dit brengt mee dat het door de Gemeente primair in conventie gevorderde dient te worden afgewezen en de in reconventie door [gedaagden] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
Inschrijving openbare registers
4.11.
[gedaagden] vorderen in reconventie voorts inschrijving van het vonnis in de openbare registers van het Kadaster. Op grond van het bepaalde in artikel 3:17 lid 1 aanhef en sub e BW kunnen rechterlijke uitspraken die de rechtstoestand van registergoederen betreffen worden ingeschreven in de openbare registers, mits zij uitvoerbaar bij voorraad zijn of een verklaring van de griffier wordt overgelegd, dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat of dat hem drie maanden na de uitspraak niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken.
4.12.
Nu in het eindvonnis de door [gedaagden] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, zal het eindvonnis zijn aan te merken als een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 3:17 lid 1 aanhef en sub e BW. Voor inschrijving in de openbare registers op deze voet is geen medewerking van de Gemeente vereist. De vordering van [gedaagden] zal dan ook worden afgewezen bij gebrek aan belang als bedoeld in het bepaalde in artikel 3:303 BW.
Onrechtmatige daad
4.13.
Nu het door de Gemeente primair gevorderde zal worden afgewezen en de door [gedaagden] in reconventie gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, dient het subsidiair door de Gemeente gevorderde beoordeeld te worden. Niet in geschil tussen partijen is dat [gedaagden] vanaf de inbezitname van de strook grond op de hoogte waren van het feit dat de Gemeente hiervan eigenaar was. [gedaagden] hebben de strook grond derhalve in bezit genomen, wetende dat een ander daarvan eigenaar is. Daarmee waren zij te kwader trouw en hebben zij een inbreuk gepleegd op het eigendomsrecht van de Gemeente die aan hen is toe te rekenen, hetgeen kwalificeert als een onrechtmatige daad (zie ook Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR 2017:309). De door de Gemeente (sub V) in conventie gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagden] onrechtmatig jegens de Gemeente hebben gehandeld ligt derhalve voor toewijzing gereed.
Schadevergoeding
4.14.
Vanwege deze onrechtmatige daad zijn [gedaagden] in beginsel schadeplichtig jegens de Gemeente. De Gemeente vordert op de voet van artikel 6:103 BW (en onder verwijzing naar eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017) teruggave van de strook grond. Dit artikel bepaalt dat schadevergoeding wordt voldaan in geld, tenzij de rechter de schadevergoeding in een andere vorm dan een geldsom toekent. Hieruit vloeit voort, dat schadevergoeding in geld de hoofdregel is, waarvan slechts om bijzondere redenen wordt afgeweken in verband met het feit dat ten aanzien van de uitvoering van een veroordeling tot een andere prestatie weer nieuwe problemen kunnen ontstaan (zie ook T.M., Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 362). [gedaagden] betwisten niet dat zij onrechtmatig hebben gehandeld maar wel dat zij verplicht kunnen worden om het stuk grond terug te leveren. Hun situatie verschilt op essentiële punten met de zaak die speelde bij de Hoge Raad, aldus [gedaagden]
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in haar arrest van 24 februari 2017 heeft bepaald dat een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, tegenover die eigenaar onrechtmatig handelt. Mits aan de overige voorwaarden is voldaan, kan de (voormalig) eigenaar dan ook vorderen dat hem door de bezitter de schade wordt vergoed die hij als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijdt. De Hoge Raad overweegt verder expliciet dat (indien de eigenaar dat vordert en de bezitter te kwader trouw nog steeds de huidige bezitter is) het voor de hand ligt dat de rechter op de voet van artikel 6:103 BW de bezitter bij wijze van schadevergoeding veroordeelt om de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen. De rechtbank overweegt dat aan deze voorwaarden is voldaan: er is sprake van bezit dat te kwader trouw is verkregen waarbij de huidige eigenaar dezelfde persoon is die het bezit te kwader trouw heeft verkregen. Toch zal de rechtbank niet overgaan tot toewijzing van de gevorderde schadevordering in natura omdat op een essentieel punt de zaak bij de Hoge Raad afwijkt van de vaststaande feiten en omstandigheden in deze procedure. Anders dan in de zaak bij de Hoge Raad wist de gemeente dat [gedaagden] inbreuk maakte op haar eigendomsrechten maar liet de gemeente tot 2014 na hiertegen op te treden (zie ook punt 4.8. van dit vonnis). Dit is een aan de eigenaar (destijds: de Gemeente) toerekenbare omstandigheid waarvan het verlies van eigendom mede het gevolg is. Daarmee ontbreekt het vereiste causale verband of althans is sprake van eigen schuld aan de kant van de Gemeente. Hierop stuit toewijzing van de vordering tot schadevergoeding in de vorm van teruggave van de strook grond af. Voor toewijzing daarvan is immers vereist dat [gedaagden] de gehele door de Gemeente geleden schade dient te vergoeden en die verplichting is er niet. Door de Gemeente zijn geen stellingen ingenomen waaruit volgt dat zij bij wijze van schadevergoeding slechts een gedeelte van de grond wenst te verkrijgen, zodat de rechtbank geen veroordeling uitspreekt waarbij slechts een deel van de strook grond moet worden overgedragen.
4.16.
Nu de Gemeente alleen schadevergoeding vordert op de voet van artikel 6:103 BW heeft de rechtbank geen ruimte om [gedaagden] te veroordelen tot een (gedeeltelijke) schadevergoeding in geld.
4.17.
De Gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de procedures in conventie en in reconventie worden veroordeeld.
4.18.
De kosten van de procedure in conventie aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 288,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.192,00
4.19.
De kosten van de procedure in reconventie aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 226,00 aan salaris advocaat (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00).
4.20.
De gevorderde veroordelingen in de nakosten zijn in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] jegens de Gemeente onrechtmatig hebben gehandeld,
5.2.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.192,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.5.
verklaart voor recht dat [gedaagden] de strook grond door verjaring in eigendom hebben gekregen,
5.6.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 226,00,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in conventie en in reconventie
5.9.
veroordeelt de Gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 299