ECLI:NL:RBNHO:2018:5484

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
17-007050
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten rechtsbijstand in artikel 12 Sv procedure en wijziging sepotcode

Op 28 september 2017 diende verzoeker een verzoekschrift in bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met het verzoek om een vergoeding van € 3.840,09 voor de kosten van rechtsbijstand in verband met zijn strafzaak. Dit verzoek werd behandeld op 18 juni 2018, waarbij verzoeker zelf aanwezig was en de officier van justitie, mr. G. Visser, ook aanwezig was. Verzoeker was eerder gedagvaard voor smaad en belediging, maar de politierechter verklaarde zich onbevoegd. De officier van justitie seponeren de zaak op 17 juli 2016, met de reden dat het feit van betrekkelijk geringe aard was. Verzoeker vroeg om wijziging van de sepotcode naar 'onvoldoende bewijs' om zo een verzoek tot vergoeding van kosten bij de Staat te kunnen indienen. Het openbaar ministerie weigerde echter de sepotcode te wijzigen, wat leidde tot een klacht bij het Gerechtshof te Amsterdam, die op 1 augustus 2017 werd afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering verzoeker in beginsel recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, mits de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank vond dat de kosten van de raadsvrouw die gemaakt zijn ten gevolge van de vervolging van verzoeker voor toewijzing vatbaar waren, evenals de kosten in de procedure tot wijziging van de sepotcode. Echter, de rechtbank oordeelde dat artikel 591a geen ruimte biedt voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de artikel 12 Sv procedure, omdat deze kosten niet rechtstreeks betrekking hebben op de zaak. De rechtbank kende verzoeker een vergoeding toe van € 2.580,69 voor de kosten van de raadsman, maar verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in het overige deel van het verzoek.

De beschikking werd gegeven door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2018. De beslissing is nog niet onherroepelijk, en er zijn termijnen voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 17/007050
Parketnummer: 15/049177-15
Uitspraakdatum: 2 juli 2018
Beschikking(art. 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 28 september 2017 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een verzoekschrift van
[verzoeker], verzoeker,
geboren [datum en plaats] ,
wonende te [adres] .
Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoeker van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 3.840,09, wegens de door deze met betrekking tot de strafzaak met bovengenoemd parketnummer gemaakte kosten van een raadsman.
Op 18 juni 2018 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen. Tevens was aanwezig de officier van justitie
mr. G. Visser.

2.Beoordeling

Verzoeker is wegens smaad en belediging gedagvaard voor de politierechter in Den Haag. De politierechter heeft zich echter onbevoegd verklaard.
De officier van justitie heeft vervolgens bij brief van 17 juli 2016 aan verzoeker laten weten de strafzaak tegen verzoeker te seponeren, met als reden “feit van betrekkelijk geringe aard/omvang”. Verzoeker wenste een wijziging van de sepotcode in “onvoldoende bewijs”, omdat hij op die manier een verzoek bij de Staat zou kunnen indienen tot vergoeding van de kosten die hij tot dat moment had gemaakt.
Het openbaar ministerie heeft echter de sepotcode op dat moment niet gewijzigd.
Verzoeker wenste dat het openbaar ministerie in dat geval de vervolging tegen hem zou voortzetten, zodat de rechter een oordeel zou geven over het bewijs. Verzoeker heeft in dat kader ex artikel 12 Sv een klacht ingediend bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 augustus 2017 is het beklag afgewezen, overwegende:
“Het door klager aangevoerde belang bij de eigen vervolging, het zuiveren van zijn naam, is niet een objectief bepaalbaar belang dat door artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering wordt beschermd.”
De zaak is hiermee definitief geëindigd.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Op de voet van het bepaalde in artikel 591a jo artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de raadsvrouw die zijn gemaakt tot aan het voeren van de artikel 12 Sv procedure voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank acht in dit geval, gronden aanwezig die de toekenning van een vergoeding rechtvaardigen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de kosten van de raadsvrouw die gemaakt zijn ten gevolge van de vervolging van verzoeker voor toewijzing vatbaar.
Eveneens toewijsbaar zijn de kosten die gemaakt zijn in de procedure tot wijziging van de sepotcode (ECLI:NL:GHAMS:2017:1794).
Volgens de wettekst en de huidige jurisprudentie biedt artikel 591a Sv echter geen ruimte voor vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand die verzoeker
als klagerin een artikel 12 Sv procedure heeft gemaakt (ECLI:NL:GHARL:2018:1049). Die kosten kunnen niet worden beschouwd als rechtstreeks betrekking te hebben op “de zaak”. De rechtbank kan verzoeker in dit deel van het verzoek, te weten de kosten rechtsbijstand vanaf 25 juli 2017, dan ook niet ontvangen. Hierbij laat de rechtbank nog buiten beschouwing dat het beklag van klager door het Hof is afgewezen.
Het verzoek zal worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 2.580,69
(zegge: tweeduizend vijfhonderdtachtig euro en negenenzestig cent),
wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
Verklaart verzoeker in het overig deel van het verzoek niet-ontvankelijk;
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verzoeker] onder vermelding van “schadevergoeding [verzoeker]
/om”.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2018.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
  • (als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
  • (als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
  • (in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.