ECLI:NL:RBNHO:2018:5509

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5342
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privacybescherming bij omgevingsvergunning en handhaving van voorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan. Eiseres had een omgevingsvergunning verkregen voor het bouwen van een woning, waarbij voorschriften waren verbonden aan de vensters in de zijgevel. Derde-partij, die zich benadeeld voelde door de doorzichtige ramen, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van de gemeente om handhavend op te treden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de hoogte van de scheidsmuur van 1,72 meter onvoldoende privacy biedt volgens artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de schutting niet hoog genoeg is om het zicht op het naburige erf te belemmeren, waardoor de privacy van derde-partij niet gewaarborgd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schutting niet voldoet aan de voorwaarden van de omgevingsvergunning en dat er geen sprake is van een overtreding die handhaving rechtvaardigt. De uitspraak benadrukt het belang van privacybescherming in het omgevingsrecht en de noodzaak om aan de voorschriften van de omgevingsvergunning te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/5342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Erkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan, verweerder

(gemachtigden: A.E.J. Debie en D. Kempenaar).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats] , (gemachtigde: mr. S. Bosch).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van derde-partij om handhavend op te treden tegen het realiseren van openstaande en doorzichtige ramen in de zijgevel op het adres [het perceel] (het perceel) afgewezen.
Derde-partij heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde nadere toelichting in te winnen bij verweerder. Verweerder heeft deze nadere toelichting bij brief van 11 april 2018 ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 1 mei 2018 op de nadere toelichting van verweerder gereageerd.
Partijen hebben, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, niet aangegeven een nadere zitting te willen.
De rechtbank heeft zonder nadere zitting het onderzoek op 25 mei 2018 gesloten.

Overwegingen

1. Bij besluit van 7 januari 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel. De woning heeft in de zijgevel raamopeningen op minder dan 2 meter van de perceelgrens tussen [adres 1] en [het perceel] . Verweerder heeft aan de verleende vergunning de voorwaarde verbonden dat de vensters in deze zijgevel voorzien dienen te zijn van vaststaande en ondoorzichtige vensters, tenzij de eigenaar van het naburige erf toestemming geeft. Voor de vensters op de begane grond geldt bovenstaand voorschrift niet, indien op minder dan 2 meter van de erfgrens een muur (zonder lichtopeningen of met vaststaande ondoorzichtige lichtopeningen) wordt geplaatst. De eigenaar van het naburig erf heeft te kennen gegeven geen toestemming te verlenen voor doorzichtige en niet-vaststaande vensters in de zijgevel. Kort na het primaire besluit is eiseres eigenaar geworden van het perceel. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank op 9 april 2018 een controle uitgevoerd op het perceel van eiseres om de hoogte van de schutting die op de perceelgrens staat op te meten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en eiseres gelast om binnen zes weken alle raamopeningen in de zijgevel ondoorzichtig en vaststaand uit te voeren. Indien aan de last geen gevolg wordt gegeven, verbeurt eiseres een dwangsom van € 1.500 ineens.
3.1
Op grond van artikel 2.3, onder aanhef en b van de Wabo is het verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a.
3.2
Aan de omgevingsvergunning is het voorschrift verbonden dat, overeenkomstig artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het niet is toegestaan om binnen 2 meter van de erfgrens vensters, of andere muuropeningen te hebben voor zover deze op het naburige erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daarvoor toestemming geeft of het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee meter van de opening zich bevindende muur.
4.1
Partijen zijn het erover eens dat alle vensters in de zijgevel van het perceel vaststaand zijn en dat de vensters op de eerste verdieping ondoorzichtig zijn.
4.2
Eiseres stelt dat geen sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden. Er is voldaan is aan de voorschriften die zijn opgenomen in de verleende omgevingsvergunning. Het doorzichtig zijn van de ramen op de begane grond is toegestaan, mits het uitzicht niet verder reikt dan tot een zich binnen twee meter van de opening bevindende muur. Met het plaatsen van de schutting is voldaan aan deze voorwaarde. Daartoe voert eiseres aan dat het verbod van artikel 5:50 van het BW op de bedoelde vensters niet van toepassing is, nu het recht op visuele privacy, dat dit artikel beoogt te beschermen, niet wordt geschonden.
4.2
Verweerder betoogt wel bevoegd – en zelfs verplicht – te zijn om handhavend op te treden. Daartoe voert verweerder aan dat de aanwezige schutting niet hoog genoeg is om het zicht vanuit de woning op het naburige erf te belemmeren. De ramen op de verdieping (de rechtbank leest: op de begane grond) steken boven de schutting uit, waardoor niet is voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in de verleende omgevingsvergunning. Derde-partij heeft ter zitting aangegeven het eens te zijn met verweerder dat niet is voldaan aan de voorschriften, waardoor sprake is van schending van zijn privacy.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat in de omgevingsvergunning is opgenomen dat aan artikel 5:50 van het BW moet worden voldaan. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of de schutting van eiseres voldoende privacy verleent aan [naam] en dat daarmee overeenkomstig de omgevingsvergunning wordt gehandeld.
4.4
Om voldoende privacy te verlenen aan [naam] dient eiseres geen ontoelaatbaar uitzicht te hebben op het erf van [naam] . Uit het arrest van de Hoge Raad (HR) van 9 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2824) blijkt dat een scheidsmuur van twee meter voldoende is ter bescherming van de privacy. Indien deze situatie zich voordoet, is geen sprake meer van een ontoelaatbaar uitzicht op het naburige erf. De hoogte van de scheidsmuur dient echter gemeten te worden vanaf het oppervlak van het werk waarvandaan de gebruiker zicht kan hebben op het naburige erf. Gelet op artikel 5:43 van het BW, is de schutting van eiseres een muur zoals bedoeld in artikel 5:50, tweede lid, van het BW. Uit het controlerapport van de uitgevoerde controle op 9 april 2018 blijkt dat de schutting 2 meter hoog is en dat de vloer van eiseres 28 cm hoger ligt dan het maaiveld. Met een hoogte van 172 cm is de schutting niet hoog genoeg om de privacy van [naam] te waarborgen. Daar komt bij dat de vensters boven de schutting uitkomen en er zicht bestaat op het perceel van [naam] . De rechtbank is van oordeel dat de schutting onvoldoende privacy verleent aan [naam] en dat daarmee niet is voldaan aan de voorschriften die in omgevingsvergunning zijn opgenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiseres betoogt voorts dat er zicht is op de dakkapel van de buren, maar dat dit zicht niet onder de voorgenoemde bescherming van artikel 5:50 van het BW valt. Dit artikel beschermt het naburige erf en niet het zicht op een dakkapel, aldus eiseres.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het zicht van eiseres op het naburige erf onder de bescherming valt van artikel 5:50 van het BW. 'Erf' heeft de betekenis van 'grondstuk', waarbij zowel aan land- als aan waterpercelen moet worden gedacht, inclusief eventuele op dat grondstuk staande opstallen (MvA II, Parl. Gesch. 5, p. 123). Dat eiseres geen zicht heeft op de grond van [naam] doet niet af aan de bescherming van artikel 5:50 van het BW, omdat deze ook ziet op de grond staande gebouwen. Bovendien is het feitelijk onjuist dat eiseres alleen zicht heeft op de dakkapel van [naam] . Uit de ingebrachte foto’s blijkt dat de vensters op de begane grond kunnen worden waargenomen vanuit de woning van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.