ECLI:NL:RBNHO:2018:551

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
6303178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door curator in faillissement met gedeeltelijke toewijzing en verrekening

In deze zaak heeft de curator van Floor Fashion Holland B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die werkzaamheden heeft laten uitvoeren door D-Vloeren. De curator vordert betaling van € 8.665,58, bestaande uit onbetaalde facturen en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwist de vordering gedeeltelijk en stelt dat hij schade heeft geleden door fouten in de uitvoering van de werkzaamheden, en dat hij een schuurmachine ter waarde van € 750,- onder zich heeft die aan hem toebehoort.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de facturen zijn verzonden door D-Vloeren en niet door Floor Fashion, maar dat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de curator's stelling dat de naam op de facturen met toestemming van de rechter-commissaris is gewijzigd. De kantonrechter oordeelt dat de curator in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld door onvolledige en onjuiste feiten aan te voeren. Desondanks is de vordering voor een deel toewijsbaar, omdat [gedaagde] erkent dat hij € 1.323,19 verschuldigd is.

Het beroep van [gedaagde] op verrekening van zijn schade met de vordering wordt afgewezen, omdat de schade niet eenvoudig vast te stellen is. Echter, de kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] een vordering heeft op de curator voor de schuurmachine, die niet is teruggegeven. De vordering in hoofdsom wordt toegewezen voor een bedrag van € 7.141,50, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, en de vordering voor het overige wordt afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door mr. W.A. Swildens.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6303178 \ CV EXPL 17-6651
Uitspraakdatum: 24 januari 2018
Vonnis in de zaak van:
[eiseres], curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Floor Fashion Holland B.V.
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: de curator
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. Perfectvloeren
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
in persoon procederend.

1.Het procesverloop

1.1.
De curator heeft bij dagvaarding van 5 september 2017 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Op 23 november 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De curator en [gedaagde] zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
D-Vloeren dan wel Floor Fashion Holland B.V. (hierna: Floor Fashion) heeft voor [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd. Het gaat daarbij om werkzaamheden in Naaldwijk, Hoofddorp en Amstelveen (project A) en werkzaamheden in Zeist (project B).
2.2.
Voor deze werkzaamheden zijn de volgende facturen verzonden:
- factuur 17700001 19 juni 2017 € 3.159,50 (project A)
- factuur 17700003 1 juli 2017 € 4.732,00 (project B)
2.3.
[gedaagde] heeft deze facturen niet betaald. Floor Fashion is op 20 juni 2017 failliet verklaard.

3.De vordering

3.1.
De curator vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 8.665,58.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van aanneming van werk gehouden is de facturen (€ 7.891,50) te betalen. De curator maakt daarnaast aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten van € 774,08 en de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Hij voert aan – samengevat – dat er bij de uitvoering van de werkzaamheden door Floor Fashion fouten zijn gemaakt en dat hij daardoor schade (€ 5.192,31) heeft geleden. Bovendien houdt Floor Fashion gereedschap van [gedaagde] ter waarde van € 750,- onder zich. Onder aftrek van de schade en de waarde van het gereedschap is [gedaagde] bereid € 1.323,19 te betalen.

5.De beoordeling

5.1.
De facturen zijn verzonden door D-Vloeren en niet door Floor Fashion. [gedaagde] heeft op dit punt evenwel geen verweer gevoerd zodat de kantonrechter uit zal gaan van de juistheid van de stelling van de curator dat de naam op de facturen met toestemming van de rechter-commissaris en met medeweten van [gedaagde] is gewijzigd. Wel merkt de kantonrechter op dat de curator in strijd met artikel 21 Rv de van belang zijnde feiten onvolledig en niet naar waarheid heeft aangevoerd. Niet (de directeur van) Floor Fashion heeft immers de facturen verzonden maar D-Vloeren. In deze schending van artikel 21 Rv ziet de kantonrechter aanleiding om over de proceskosten op na te melden wijze te beslissen.
5.2.
Gelet op de erkenning door [gedaagde] dat hij een bedrag van € 1.323,19 verschuldigd is, is de vordering voor dit deel in elk geval toewijsbaar.
5.3.
[gedaagde] heeft op zich niet betwist dat hij gehouden is de facturen voor de uitgevoerde werkzaamheden te betalen. [gedaagde] doet echter– zo heeft hij op de zitting uitdrukkelijk verklaard - een beroep op verrekening van zijn schade (€ 5.192,31) aan het werk, met deze facturen. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Op grond van artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een beroep op verrekening passeren als de vordering die daaraan ten grondslag ligt, niet eenvoudig is vast te stellen.
5.4.
Deze vordering van [gedaagde] tot vergoeding van zijn schade, is naar het oordeel van de kantonrechter van oordeel niet eenvoudig vast te stellen. De curator heeft de schade immers betwist. Dit betekent dat het beroep van [gedaagde] op verrekening van de vordering met de door hem gestelde schade, niet slaagt.
5.5.
[gedaagde] had, indien de gestelde schade aan het werk vergoed wenste te zien een tegenvordering in kunnen stellen. De kantonrechter kan in de conclusie van antwoord echter geen tegenvordering lezen. [gedaagde] heeft ter zitting ook bevestigd dat hij geen tegenvordering heeft ingesteld. De kantonrechter merkt daarbij nog op dat [gedaagde] als professionele partij, immers handelend in het kader van zijn bedrijfsvoering, aan te merken valt. Omdat [gedaagde] geen zelfstandige tegenvordering heeft ingesteld, dient [gedaagde] de door hem gestelde vordering in een afzonderlijke procedure aanhangig te maken.
5.6.
Waar het gaat om het verweer van [gedaagde] dat er nog een schuurmachine van hem ter waarde van € 750,- (Woodboy) bij de gefailleerde staat, ligt het anders. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [gedaagde] dat hij zich voor het geval hij deze machine niet terug krijgt, beroept op verrekening van de tegenwaarde daarvan van € 750,-. De curator heeft de eigendomsclaim van [gedaagde] op de schuurmachine niet betwist. Ook heeft de curator de gestelde waarde van € 750,- niet betwist. Op de zitting heeft de curator echter verklaard dat zij niet weet waar de schuurmachine nu is en of deze zich nog onder de bestuurder van de gefailleerde vennootschap (Nansink) bevindt. Dit maakt het naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat de schuurmachine niet meer zal worden geretourneerd aan [gedaagde] . Daarmee wordt een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [gedaagde] . Dat is onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid kan de curator toegerekend worden. De curator zal de schade die [gedaagde] door deze onrechtmatige daad leidt moeten vergoeden. Het staat daarom voldoende vast dat [gedaagde] ten aanzien van de Woodboy een (eenvoudig vast te stellen) vordering op de curator heeft. Dit betekent dat het beroep van [gedaagde] op verrekening op dit punt slaagt.
5.7.
Het voorgaande betekent dat de vordering in hoofdsom voor een bedrag van € 7.141,50 toewijsbaar is. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde rente. Deze is gelet op het verzuim eveneens toewijsbaar.
5.8.
De curator maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Deze vordering wordt echter afgewezen, omdat niet gesteld is welke buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
5.9.
De proceskosten worden in verband met het schenden van artikel 21 Rv gecompenseerd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van € 7.141,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 september 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter