In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Gazipasa-Alanya op 8 mei 2015. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar Corendon betwistte de vordering en stelde dat de passagier niet-ontvankelijk was omdat de verkeerde rechtspersoon was gedagvaard. De passagier had namelijk een vervoersovereenkomst gesloten met Corendon Airlines (CAI), die de vlucht uitvoerde, en niet met Corendon Dutch Airlines.
De kantonrechter heeft de argumenten van Corendon gevolgd en geoordeeld dat de passagier niet-ontvankelijk is in haar vordering. De rechter stelde vast dat de passagier niet had betwist dat zij met CAI had gecontracteerd en dat de vlucht door deze rechtspersoon was uitgevoerd. De verwarring over de identiteit van de luchtvaartmaatschappij was niet voldoende onderbouwd door de passagier. De kantonrechter concludeerde dat de passagier de juiste rechtspersoon had moeten dagvaarden en dat zij zich had moeten laten bijstaan door een professionele gemachtigde die dit had kunnen verifiëren.
Als gevolg hiervan heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing werd genomen op de openbare terechtzitting van 11 juli 2018, waarbij de griffier aanwezig was. De proceskosten werden vastgesteld op € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde van Corendon, plus eventuele nakosten.