ECLI:NL:RBNHO:2018:6103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
1505559918
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en poging tot zware mishandeling met een keukenmes tijdens een confrontatie in Zaandam

Op 17 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 maart 2018 in Zaandam een groep personen met een keukenmes heeft aangevallen. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte door het hanteren van een mes in een confrontatie met een groep personen, voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank achtte de feiten bewezen, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toebracht door haar met een mes te snijden, en [slachtoffer 2] een poging tot zware mishandeling werd verweten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een behandelverplichting.

Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 7.172,59 en [slachtoffer 2] een schadevergoeding van € 1.450,00 ontvingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd tot betaling aan de Staat bij gebreke van betaling of verhaal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/055599-18 (P)
Uitspraakdatum: 17 juli 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juli 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere doorgesneden pezen in haar rechter onderarm, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp voorwerp, te steken en/of te snijden;
Feit 2:hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in de arm en/of de schouder van die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte door zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De raadsvrouw heeft in het bijzonder aangevoerd dat bij steken/snijden met een mes in de arm of schouder geen sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft op 17 maart 2018 in Café Noir op de Dam in Zaandam een conflict gehad met een onbekend gebleven persoon. Verdachte heeft vervolgens een keukenmes met een lemmet van 22 centimeter uit zijn auto gehaald om verhaal te halen bij die persoon.
Met het mes in de mouw van zijn jas is hij teruggelopen naar de Dam, waar een groep van personen stond onder wie [slachtoffer 2] . Verdachte is op de groep afgelopen en heeft [slachtoffer 2] tegen zijn achterhoofd geslagen. Vervolgens is een schermutseling ontstaan waarbij door verdachte en [slachtoffer 2] over en weer is geslagen. [slachtoffer 1] is tussenbeide gesprongen. Tijdens de confrontatie heeft verdachte het mes uit de mouw van zijn jas gehaald en in zijn hand gehouden. In het ziekenhuis is vastgesteld dat bij [slachtoffer 1] negen pezen in haar rechteronderarm zijn doorgesneden. [slachtoffer 2] heeft een steekwond in zijn linkerschouder opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte reeds door een keukenmes met een lemmet van 22 centimeter uit zijn auto te pakken en daarmee de confrontatie te zoeken met [slachtoffer 2] , die onderdeel uitmaakte van een groep personen, voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij anderen. Dat verdachte heeft verklaard niet bewust te hebben gestoken en/of gesneden, maakt dit niet anders.
Immers, het in handen hebben van een mes in het midden van een groep personen tijdens een confrontatie brengt de aanmerkelijke kans met zich mee dat iemand hierdoor wordt geraakt en zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels kan het in de hand hebben van een mes tijdens een gevecht gemakkelijk tot ernstige steek- en/of snijverwondingen leiden. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, leidt de rechtbank af uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen zoals hiervoor genoemd, dat zozeer was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze kans heeft aanvaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:hij op 17 maart 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere doorgesneden pezen in haar rechter onderarm, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes, te snijden;
Feit 2:hij op 17 maart 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in de arm en/of de schouder van die [slachtoffer 2] met een mes, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
zware mishandeling
Feit 2:
poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en, indien nodig geacht, een behandeling gericht op het middelengebruik van verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, bij strafoplegging, verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met eventueel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling en een poging daartoe. Na een conflict in een café heeft verdachte een keukenmes uit zijn auto gehaald, waarna hij aangever [slachtoffer 2] heeft aangevallen, terwijl [slachtoffer 2] niets met voornoemd conflict te maken had. [slachtoffer 2] heeft als gevolg van verdachtes handelen een steekwond opgelopen in zijn linkerschouder/arm. Aangeefster [slachtoffer 1] is tussen verdachte en [slachtoffer 2] gesprongen teneinde het gevecht te beëindigen. [slachtoffer 1] heeft hierdoor zwaar letsel opgelopen: negen doorgesneden pezen in haar rechteronderarm.
De rechtbank neemt als strafverzwarende factor in haar oordeel mee dat verdachte na het conflict in het café eerst naar zijn auto is gegaan om het mes te halen en vervolgens de confrontatie is aangegaan, waarbij twee onschuldige mensen slachtoffer zijn geworden van zijn handelen. Verdachte heeft verklaard er bewust voor te hebben gekozen om in de persoon van [slachtoffer 2] een willekeurig persoon aan te vallen, te weten de grootste van een groep. Daarnaast neemt de rechtbank mee dat uitgaansgeweld een grote invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen en dat van slachtoffers van uitgaansgeweld in het bijzonder heeft. Door aldus te handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Verder heeft hij met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Zoals is gebleken uit het verhandelde ter terechtzitting en de toelichting op de vordering van [slachtoffer 1] ondervindt zij hiervan tot op heden ernstige gevolgen, onder meer door fysieke beperkingen maar ook door een groot ontsierend litteken op haar arm en psychische schade. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] , komt naar voren dat het voorval een hevige indruk op hem heeft gemaakt en dat ook hij daar nog steeds last van ondervindt.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van deze feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld. De meeste recente veroordeling van verdachte was op 24 november 2017 voor onder meer mishandeling. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het psychologische Pro Justitia rapport van mr. drs. [psycholoog] , psycholoog, gedateerd 5 juni 2018. Dit rapport houdt onder meer in dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan onderzoek. Er zijn wel aanwijzingen gevonden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar door de beperkingen van het onderzoek kon geen diagnose gesteld worden.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 juni 2018 van [reclasseringswerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer in dat uit onderzoek is gebleken dat opgekropte woede en gevoelens van vernedering van de afgelopen periode, in combinatie met een beperkte impulsbeheersing en emotieregulatie, ten grondslag liggen aan het delict. Daarnaast lijkt overmatig alcoholgebruik die avond van invloed te zijn geweest op zijn beoordelingsvermogen. Er is een aantal risicoverhogende factoren voor strafbaar gedrag geconstateerd: beperkte impulsbeheersing en emotieregulatie en middelenmisbruik.
De stabiele gezins- en woonsituatie en zijn sterke arbeidsethos kunnen als beschermende factoren worden aangemerkt. Verdachte heeft een bepaalde mate van zelfinzicht en hij is bereid zijn gedrag te veranderen. Een ambulante behandeling zal naar verwachting een recidiveverlagend effect hebben. De recidivekans wordt thans ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt om een meldplicht, ambulante behandelverplichting en het meewerken aan interventies en behandeling gericht op zijn middelengebruik als bijzondere voorwaarden op te leggen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft verdachte niet meegewerkt aan het Pro Justitia rapport van 5 juni 2018, waardoor de rechtbank geen inzicht in de geestesgesteldheid van verdachte heeft gekregen en hiermee bij de strafoplegging geen rekening kan houden.
Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder de ernst en de gevolgen voor de slachtoffers van het door verdachte toegepaste geweld, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere of lagere straf kan worden volstaan dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht het noodzakelijk om aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen straf een meldplicht, een (ambulante) behandelverplichting en een behandeling/interventie gericht op middelengebruik als bijzondere voorwaarden te verbinden.

7.Beslissingen ten aanzien van het beslag

7.1.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes (beslagcode 867793), dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten met behulp van dat voorwerp zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp is in strijd met de wet of het algemeen belang.
7.2.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een jas (beslagcode 868442), dient te worden teruggegeven aan verdachte.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.468,84 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
  • Reiskosten € 239,40
  • Kleding (jas en colbert) € 299,94
  • Zorgkosten € 385,00
  • Verlies van arbeidsvermogen
  • Immateriële schade € 3.500,00
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de reiskosten en de jas gematigd dient te worden. Voorts dient de benadeelde partij ten aanzien van de gestelde schade aan het colbert niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat niet is gebleken dat het bebloede colbert van de benadeelde partij onherstelbaar beschadigd is. Ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij de gevorderde schade daadwerkelijk heeft geleden, nu deze post onvoldoende onderbouwd is, wellicht aanspraak op doorbetaling van loon tijdens ziekte had kunnen worden gemaakt, en onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij helemaal geen werkzaamheden kon verrichten. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat op basis van toegewezen vorderingen in soortgelijke zaken een bedrag van € 1.000,00 passend is.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de reiskosten, zorgkosten en kleding rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank stelt ten aanzien van de kleding vast dat op het witte colbert van [slachtoffer 1] blijkens het dossier grote bloedvlekken zitten. Deze schade is dusdanig dat de rechtbank ook zonder de expertise van een stomerij aannemelijk acht dat het colbert onherstelbaar beschadigd is. De rechtbank is voorts van oordeel dat het gevorderde schadebedrag voor de jas anders dan de raadsvrouw stelt niet buitenproportioneel is en acht het gevorderde bedrag een aannemelijk bedrag voor een dergelijke jas. Hetzelfde geldt voor de gevorderde reiskosten. Voornoemde posten zijn derhalve voldoende onderbouwd en zullen geheel worden toegewezen.
De rechtbank acht ook het verlies van arbeidsvermogen dat betrekking heeft op [bedrijf 1] voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Gelet op het letsel van [slachtoffer 1] en de aard van de werkzaamheden is aannemelijk dat zij geen werk kon verrichten voor [bedrijf 1] Wat betreft het standpunt van de verdediging dat mogelijk sprake is van een doorbetalingsverplichting bij de werkgever merkt de rechtbank op dat het hier werkzaamheden betreft op oproepbasis, hetgeen niet een vergelijkbare situatie betreft als aangehaald door de verdediging. Van de benadeelde partij kan niet worden gevergd een eventuele aanspraak op doorbetaling van loon rechtens af te dwingen teneinde de door verdachte veroorzaakte schade te verplaatsen naar een werkgever. Deze post zal derhalve ook worden toegewezen.
De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat het verlies van arbeidsvermogen bij [bedrijf 2] onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank komt vergoeding van de gevorderde immateriële schade alleszins billijk voor, reeds gelet op de thans beschikbare gegevens met betrekking tot het forse fysieke letsel waarvan [slachtoffer 1] tot op heden last ondervindt en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 7.172,59, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.450,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
  • Jas € 100,00
  • Overhemd € 50,00
  • Immateriële schade € 1.300,00
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering ten aanzien van de materiële schade te matigen tot een bedrag van € 45,00 en ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 500,00.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding betreffende de materiële schade voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank komt ook vergoeding van de immateriële schade billijk voor gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, de onderbouwing van de vordering, het fysieke letsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen alsmede de psychische gevolgen, zoals in de vordering en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 33b, 33c, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
-zich zal melden bij de reclassering op het adres Vincent van Goghweg 73, 1506 JB te Zaandam. Verdachte dient zich te melden zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen en afspraken met de reclassering;
-zal deelnemen aan een intake en de risicotaxatie-fase bij het centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg De Waag of soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg. Verdachte zal deelnemen aan de uit de intake en risicotaxatie-fase voortvloeiende behandeling. Verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven, zo lang en zo vaak als deze instelling en de reclassering dit noodzakelijk achten;
-zal meewerken aan door de reclassering nodig geachte interventies en/of behandelverplichting gericht op zijn middelengebruik.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.172,59 (zegge: zevenduizend honderdtweeënzeventig euro en negenenvijftig cent), bestaande uit € 3.672,59 (zegge: drieduizend zeshonderdtweeënzeventig euro en negenenvijftig cent) als vergoeding voor de materiële en € 3.500,00 (zegge: vijfendertighonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.172,59 (zegge: zevenduizend honderdtweeënzeventig euro en negenenvijftig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
70 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.450,00 (zegge: veertienhonderdvijftig euro), bestaande uit € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) als vergoeding voor de materiële en € 1.300,00 (zegge: dertienhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.450,00 (zegge: veertienhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
24 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrekt aan het verkeer:
1 STK Mes (867793).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Jas (868442).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. C.P. Staal, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2018.
Bijlage
De bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1 en 2
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 18 maart 2018 (dossierpagina’s 169 en 170), zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 17 maart 2018 ben ik met mijn broer naar de Dam in Zaandam gegaan. Terwijl wij op de Dam stonden, zag ik [slachtoffer 2] . Ik zag dat [slachtoffer 2] ruzie had met een jongen. De jongen viel [slachtoffer 2] aan en ik sprong ertussen. Ik zag opeens bloed op mijn kleding. Ik stroopte mijn mouw op en zag een grote diepe wond in mijn onderarm. Ook bij mijn pols zat een diepe wond.
Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van een arts, d.d. 21 maart 2018 (dossierpagina 183), zakelijk weergegeven inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
A. Uitwendig waargenomen letsel: Grote wond onderarm rechts met peesletsels.
(…)
E. Overige van belang zijnde informatie: 9 strekpezen van de hand en pols doorsneden in arm.
F. Geschatte duur van genezing: maanden.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , opgemaakt door [verbalisant 2] d.d. 17 maart 2018 (dossierpagina’s 147 en 148), zakelijke weergegeven inhoudende:
Op 17 maart 2018 omstreeks 04:50 uur was in het uitgaansleven op de Dam in Zaandam. Ik werd door een voor mij onbekende jongen geslagen op mijn linker- en rechteroog. Ik heb hem teruggeslagen. Blijkbaar ben ik in de tussentijd gestoken. Ik heb één steekwond in mijn linkerschouder.
Een schriftelijk bescheid, te weten een waarneembericht van Huisartsenpost Zaanstreek van [huisarts] , huisarts, d.d. 17 maart 2018 (dossierpagina 153), zakelijk weergegeven inhoudende:
Patiënt: [slachtoffer 2] .
Zojuist in gevecht geraakt, wond op arm.
Steekwond op li schouder (thv deltoideus spier) van circa 4 cm lengte.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 19 maart 2018 (dossierpagina 221), zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik zag dat mensen ruzie hadden. Na het gevecht zag ik die gozer met een mes rond lopen. Het was een keukenmes. Ik pakte het mes van hem af.
Een proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 5] d.d. 17 maart 2018 (dossierpagina 44), zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik werd aangesproken door de portier van Noir. Hij had een persoon bij zich genaamd [getuige] . Hij vertelde mij dat hij na de vechtpartij het mes van de verdachte had afgepakt. Hij is er vervolgens mee naar een put gelopen en heeft het mes daarin gegooid. [getuige] wees mij de put aan waar hij het mes heeft ingegooid. Ik heb het mes uit de put gehaald. Ik zag dat het een keukenmes betrof met een zwarte handgreep en een zilveren lemmet. Het lemmet heeft een lengte van ongeveer 20 centimeter.
Een proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 6] d.d. 10 mei 2018 (dossierpagina 85), zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar het in beslag genomen wapen. Dit voorwerp is een mes, lengte lemmet 22 cm.
Een proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 7] d.d. 20 maart 2018 (dossierpagina’s 95 tot en met 98), zakelijk weergegeven inhoudende:
De Dam in Zaandam is gelegen in het uitgaansgebied alwaar cameratoezicht aanwezig is.
Dit cameratoezicht is in beheer bij de gemeente en de politie. Ik bekeek de camerabeelden opgenomen door de camera 35 vanuit de richting van de Wilhelminakade richting de Dam.
6.02
minuten: Te zien is dat [verdachte] vastberaden op het groepje afloopt. [verdachte] loopt op [slachtoffer 2] af en te zien is dat hij zijn linkerarm opheft en [slachtoffer 2] een klap op zijn achterhoofd geeft. Door deze klap is te zien dat [slachtoffer 2] in elkaar krimpt en zich gedeeltelijk omdraait.
6.07
minuten: Hierna is te zien dat [slachtoffer 2] en [verdachte] in een soort vechthouding tegenover elkaar staan en er een schermutseling ontstaat. Hierbij is te zien dat er over en weer geslagen wordt. Op en gegeven moment is te zien dat [verdachte] weer in een soort vechthouding tegenover [slachtoffer 2] staat. [verdachte] heft zijn rechterarm op en brengt deze naar achteren. Door deze beweging wijkt [slachtoffer 2] naar achteren. Te zien is dat [slachtoffer 1] er tussen probeert te springen. [verdachte] blijft echter [slachtoffer 2] belagen en maakt met zijn rechterarm een zwaaiende beweging richting [slachtoffer 2] .
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door [verbalisant 2] , d.d. 20 maart 2018 (dossierpagina 38), zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik heb met het mes lopen zwaaien.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2018 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik was in Café Noir. Ik kreeg van een onbekende jongen een klap in mijn gezicht. Ik wilde verhaal halen. Ik ben naar mijn auto gegaan en heb een mes gepakt. Dit was een groot keukenmes. Daarna ben ik teruggegaan naar de Dam met het mes in mijn mouw. Ik zag dat de jongen die mij had geslagen bij [slachtoffer 2] in de groep stond. Ik heb [slachtoffer 2] op de achterkant van zijn hoofd geslagen. Ik heb het mes uit de mouw van mijn jas gehaald. Ik had het mes in mijn hand.