ECLI:NL:RBNHO:2018:6580

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5254
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag AKW vanwege inkomen kind - vakantiewerk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers, de ouders van een kind dat vakantiewerk heeft verricht, beroep ingesteld tegen de herziening van de kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB had op basis van een digitale bestandsvergelijking vastgesteld dat het inkomen van hun dochter in het derde en vierde kwartaal van 2016 boven de vrijstellingsgrens lag, wat leidde tot de herziening van de kinderbijslag. De rechtbank heeft de zaak op 1 mei 2018 behandeld, waarbij de eisers aanvoerden dat het inkomen van hun dochter binnen de norm viel, vooral omdat zij tijdens de zomervakantie meer had gewerkt.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat het extra werk van de dochter niet als vakantiewerk kon worden aangemerkt, omdat het werk niet alleen tijdens de zomervakantie was verricht en zij gedurende het jaar meer uren had gewerkt. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en het Besluit uitvoering kinderbijslag in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht de kinderbijslag had herzien, aangezien het inkomen van de dochter in beide kwartalen boven de toegestane grens lag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/5254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2018 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.C. Rooijers).

Procesverloop

Bij besluiten van 31 juli 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder medegedeeld dat het recht op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het 3e kwartaal van 2016 wordt herzien en dat een bedrag van € 564,32 aan teveel ontvangen kinderbijslag over het 3e en 4e kwartaal van 2016 wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 19 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018.
Eiser (de heer [eiser] ) is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het kader van een (digitale) bestandsvergelijking een onderzoek gedaan naar het inkomen van de dochter van eisers, [naam] , en vastgesteld dat zij in het 3e en 4e kwartaal van 2016 netto meer heeft verdiend dan € 1266,- per kwartaal. Bij de primaire besluiten heeft verweerder vervolgens het recht op kinderbijslag vanaf het 3e kwartaal van 2016 herzien omdat het inkomen van [naam] boven de vrijstellingsgrens ligt van wat een kind maximaal mag verdienen in één kwartaal.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
3. Eisers hebben primair aangevoerd dat het verdiende salaris van [naam] in het 3e en 4e kwartaal binnen de norm valt. Daarbij wordt gewezen op de regels op de website van de SVB. Subsidiair wordt aangevoerd dat, als die regels niet van toepassing zijn op het 4e kwartaal, die in ieder geval wel gelden voor het 3e kwartaal. Conform de website mag tijdens de zomervakantie de norm worden verhoogd met € 1300,-. De norm voor het 3e kwartaal wordt dan € 1265,- + € 1300,- = € 2565, terwijl haar inkomen € 1323,25 bedroeg en dus ruim binnen de gestelde grenzen valt.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het extra werk van [naam] in het 3e en 4e kwartaal niet als vakantiewerk kan worden aangemerkt. De werkzaamheden hebben niet plaatsgevonden tussen twee aansluitende schooljaren en zijn voor langere periode ook buiten de zomermaanden verricht.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Artikel 7, vijfde lid van de AKW luidt alsvolgt:
Onverminderd het tweede lid heeft de verzekerde slechts recht op kinderbijslag voor een kind van 16 of 17 jaar indien het inkomen van dat kind niet meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het inkomen van het kind.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit uitvoering kinderbijslag (Regeling houdende uitvoering van de AKW, besluit van 25 juni 2014) wordt onder inkomen van het kind als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de wet wordt verstaan inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 2:2 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten of overig inkomen als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, onderdeel a en g, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, met toepassing van artikel 2:5 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en na aftrek, voor zover van toepassing, van de daarvoor verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, dan wel bijdragen die met die premies overeenkomen.
In artikel 3 eerste lid, is vermeld dat het bedrag bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de wet, € 1.266,00 per kalenderkwartaal is.
Artikel 4, eerste lid bepaalt dat inkomen tot een totaalbedrag van € 1.300,00 dat het kind tijdens de zomervakantie uit arbeid verwerft, voor zover deze arbeid niet voor een langere periode ook buiten de zomervakantie wordt verricht en mits deze arbeid geen deel uitmaakt van de studie of beroepsopleiding die dat kind volgt, niet als inkomen als bedoeld in artikel 2 wordt aangemerkt.
5.2
Uit de stukken blijkt dat [naam] in de maand juli 2016 aan inkomsten een (netto) bedrag van € 264,63 heeft ontvangen, in augustus 2016 € 412,21, in september 2016 € 703,51, in oktober 2016 € 514,24, in november 2016 € 846,64 en in december € 746,99. In het 3e kwartaal van 2016 heeft zij totaal netto € 1323,25 verdiend en in het 4e kwartaal van 2016 netto € 1958,45.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat wat betreft zowel het 3e als het 4e kwartaal van 2016 niet gesproken kan worden van door [naam] extra gewerkte uren (vakantiewerk) tijdens de zomervakantie, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag. De rechtbank wijst hierbij op de Nota van Toelichting bij dit artikel waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Op het inkomen van het kind, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de AKW mogen de inkomsten die het kind met vakantiewerk tijdens de zomermaanden verwerft, voor zover het blijft onder het vrijgestelde bedrag voor vakantiewerk, in mindering worden gebracht. In het eerste lid van dit artikel is namelijk bepaald dat tot een bepaald totaalbedrag inkomen dat het kind tijdens de zomervakantie uit arbeid verwerft, voor zover deze arbeid niet voor een langere periode ook buiten de zomervakantie wordt verricht en mits deze arbeid geen deel uitmaakt van de studie of beroepsopleiding die dat kind volgt, niet als inkomen wordt aangemerkt. Met de zinsnede «voor zover deze arbeid niet voor een langere periode ook buiten de zomervakantie wordt verricht» is bedoeld aan te geven dat de uitzondering alleen betrekking heeft op vakantiewerk tijdens de zomervakantie. Indien een kind gedurende het gehele jaar een vaste bijbaan heeft dan wordt het werk in die bijbaan, ook al wordt dat in de zomervakantie verricht, niet als vakantiewerk gezien. Indien het kind echter in de vakantieperiode meer werkt dan voor en na die vakantieperiode gebruikelijk is dan kan dit meerwerk als vakantiewerk worden aangemerkt. Het inkomen uit dat meerwerk heeft tot het vrijgestelde inkomen geen invloed op het recht op kinderbijslag”.
5.4
De situatie van [naam] valt hier niet onder. Bij [naam] was immers geen sprake van vakantiewerk tijdens de zomermaanden en van extra gewerkte uren in verband met die zomervakantieperiode. [naam] heeft haar VWO diploma in mei 2016 gehaald en zij is, na een tussenjaar, in augustus 2017 gaan studeren. [naam] is na het behalen van haar VWO-diploma meer uren gaan werken en zij is dat langere tijd (tot en met december 2016) blijven doen.
5.5
Eisers hebben zich beroepen op de informatie op de website van verweerder. Op de website staat dat kinderen in de zomervakantie soms een vakantiebaan hebben of meer werken dan anders en dat zij in de zomervakantie extra mogen verdienen. Ook staat daarbij dat de zomervakantie de periode is tussen 2 schooljaren in. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie in lijn is met het geschetste wettelijk kader. De informatie op de website is dus niet onjuist en kan daarom ook geen grond geven voor de conclusie dat verweerder niet tot herziening kon overgaan. Het is een kwestie van interpretatie. Het had op de weg van eisers gelegen om bij twijfel over de interpretatie van de informatie op de website navraag te doen bij verweerder. Bovendien gaat het hier om algemene informatie en niet op de specifieke situatie van [naam] toegesneden informatie en alleen al daarom kunnen eisers aan de informatie op die website geen gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen.
6. Dit betekent dat artikel 4, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag hier niet van toepassing is. Nu [naam] zowel in het 3e als het 4e kwartaal van 2016 meer dan € 1.266,-- heeft verdiend, was verweerder gelet op artikel 7, vijfde lid, van de AKW in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, van het besluit uitvoering kinderbijslag, gehouden de voor [naam] aan eisers toegekende kinderbijslag te herzien over die kwartalen.
7. Eisers hebben vervolgens nog een aantal opmerkingen geplaatst bij met name de manier van communiceren door verweerder. De rechtbank begrijpt dat voor eisers de gang van zaken verwarrend kon overkomen en dat zij hierover klagen. Voor klachten jegens bestuursorganen bestaan echter interne klachtenprocedures. Over de manier van communiceren door verweerder kan de rechtbank in het kader van de onderhavige beroepsprocedure geen oordeel geven.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.