In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Delta Air Lines voor een vlucht van Amsterdam naar Detroit op 8 juli 2017, met aansluitend vervoer naar Kalamazoo. Door een vertraging van de eerste vlucht van New York naar Amsterdam, die werd veroorzaakt door instructies van de luchtverkeersleiding, misten de passagiers hun aansluitende vlucht. Delta Air Lines heeft de passagiers omgeboekt naar een vervangende vlucht, maar zij arriveerden uiteindelijk 15 uur en 47 minuten later dan gepland.
De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. Delta Air Lines betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde echter dat Delta Air Lines niet voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door een beslissing van de luchtverkeersleiding die als buitengewone omstandigheid kon worden aangemerkt.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en Delta Air Lines veroordeeld tot betaling van € 1.200,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagiers niet voldoende hadden aangetoond dat deze kosten waren gemaakt. De beslissing werd genomen door kantonrechter J. Candido op 22 augustus 2018.