ECLI:NL:RBNHO:2018:7480

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
5728351 \ CV EXPL 17-1501
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door vermeende buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen Air France wegens compensatie voor vertraging van haar vlucht van New York naar Parijs op 5 maart 2015. De passagier had een vervoersovereenkomst met KLM, waarbij Air France de vlucht uitvoerde. Door een vertraging van meer dan drie uur op de vlucht, die om 01:45 uur vertrok en om 13:46 uur aankwam, miste de passagier haar aansluitende vlucht naar Amsterdam. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

Air France betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en vertraging bij de de-icing procedure. De kantonrechter oordeelde echter dat Air France onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De weersomstandigheden waren niet uitzonderlijk voor het seizoen en de luchtverkeersleiding had geen beperkingen opgelegd die het vliegverkeer volledig verhinderden.

De kantonrechter concludeerde dat Air France niet kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en wees de vordering van de passagier toe. Air France werd veroordeeld tot betaling van € 690,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en moest ook de proceskosten vergoeden. De beslissing werd genomen door mr. J. Candido, kantonrechter, en er stond geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5728351 \ CV EXPL 17-1501
Uitspraakdatum: 5 september 2018
Beschikking in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff & M.A.P. Duinkerke LL.B. (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France SA
gevestigd te Roissy CDG Cedex (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: Air France
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 15 februari 2017, een vordering tegen Air France ingesteld. Air France heeft schriftelijk geantwoord middels het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 1 mei 2017.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Air France een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met KLM een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air France de passagier diende te vervoeren op 5 maart 2015 van New York JFK naar Parijs CDG (vluchtnummer AF7) met als geplande vertrektijd 19:10 uur (lokale tijd) en geplande aankomsttijd op vrijdag 6 maart 2015 om 8:30 uur (lokale tijd) en aansluitend op 6 maart 2015 van Parijs naar Amsterdam Schiphol met vluchtnummer AF8228 met als geplande vertrektijd 9:45 uur (lokale tijd) en geplande aankomsttijd 11:05 uur (lokale tijd).
2.2.
Vlucht AF7 is om 01:45 uur (lokale tijd) uit New York vertrokken en om 13:46 uur in Parijs aangekomen. De passagier heeft hierdoor haar aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. De passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht en op vrijdag 6 maart 2015 om 17:44 uur (lokale tijd), te weten 6 uur en 39 minuten later dan gepland, op haar eindbestemming te Amsterdam aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Air France gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Air France heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt Air France te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 en subsidiair € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier baseert haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat Air France vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door Air France van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
Air France betwist de verschuldigdheid en de hoogte van de vordering. Op haar verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam, zodat Air France op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Air France kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.4.
Air France heeft aangevoerd dat vlucht AF7 is vertraagd door buitengewone omstandigheden, te weten slechte weersomstandigheden (sneeuwval en temperaturen tot minus 6,1 ºC), waardoor door de luchtverkeersleiding te JFK restricties werden opgelegd en de de-icing werkzaamheden door de grondafhandelaars te JFK vertraging opliepen.
4.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Air France heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde slechte weersomstandigheden op 5 maart 2015 een weerrapport van “Wunderground” overgelegd. Dit rapport betreft echter de weersomstandigheden in Amsterdam en niet die in New York. De passagier heeft bij repliek wel gegevens betreffende de weersomstandigheden op JFK op 5 maart 2015 overgelegd. Blijkens deze gegevens was sprake van temperaturen rond minus 5 ºC en lichte sneeuw. In het door Air France overgelegde “irregulariteiten rapport” staat “delay due to weather”. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Air France hiermee onvoldoende aangetoond dat er sprake was van weersomstandigheden die de oorspronkelijke uitvoering van de vlucht in kwestie (AF7) verhinderden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de betreffende weersomstandigheden volgens de passagiers niet uitzonderlijk zijn voor Amerika voor deze tijd van het jaar en Air France dit niet heeft betwist. Air France heeft voorts aangevoerd dat de luchtverkeersleiding voor JFK beperkingen heeft ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat die beperkingen zodanig waren dat er vanwege de slechte weersomstandigheden geen vliegverkeer mogelijk was van en naar JFK. Air France kan gelet op het voorgaande geen geslaagd beroep doen op overweging 14 van de considerans van de Verordening.
4.6.
Ten aanzien van het beroep van Air France op overweging 15 van de considerans van de Verordening, wordt als volgt overwogen. Volgens Air France blijkt uit het rapport van de “Chef de Quart” van 6 maart 2015 en de “vluchtfiche” van vlucht AF7 dat de vlucht werd vertraagd op vraag van (de kantonrechter begrijpt: “op verzoek van”) de luchtverkeersleiding teneinde de grondoperaties te vergemakkelijken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Air France hiermee onvoldoende onderbouwd dat sprake was van specifieke beperkingen voor het toestel dat vlucht AF7 op 5 maart 2015 zou uitvoeren. Air France heeft een dergelijk besluit van de luchtverkeersleiding niet overgelegd.
4.7.
Voor zover Air France aanvoert dat de vertraging bij de de-icing werkzaamheden op zichzelf een buitengewone omstandigheid vormt, overweegt de kantonrechter als volgt. Volgens Air France blijkt uit de “vluchtfiche” van vlucht AF7 dat sprake was van “een verstoring van de grondafhandeling wegens weersomstandigheden” en “verzadiging wegens de benodigde de-icing werkzaamheden”. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, wordt er in het onderhavige geval van uitgegaan dat geen sprake was van uitzonderlijke weersomstandigheden op JFK. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter de noodzaak tot het (wachten op het) de-icen van het toestel een omstandigheid die inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij. Air France heeft in het geheel niet toegelicht hoe lang het toestel op de-icing moest wachten, wanneer dit uiteindelijk heeft plaatsgevonden en hoe lang deze procedure heeft geduurd. Air France heeft enkel gewezen op het “vluchtfiche”, waaruit volgt dat er op de-icing moest worden geacht alvorens de vlucht kon vertrekken. Hiermee is echter onvoldoende komen vast te staan dat vlucht AF7 met 6 uur en 35 minuten is vertraagd wegens de (vertraagde) de-icing werkzaamheden.
4.8.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep door Air France op buitengewone omstandigheden verworpen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of Air France voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. Nu Air France voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Air France heeft deze vordering betwist. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Bij het formulier A heeft de passagier een drietal brieven overgelegd, die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning. De kantonrechter acht hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten dient te worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, nu de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit geacht worden redelijk te zijn. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van Air France, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
4.11.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Air France tot betaling aan de passagier van € 690,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 6 maart 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Air France tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 223,00 aan griffierecht en € 200,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt Air France tot betaling van € 50,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open