Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
- primair € 181,50 en subsidiair € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen Air France wegens compensatie voor vertraging van haar vlucht van New York naar Parijs op 5 maart 2015. De passagier had een vervoersovereenkomst met KLM, waarbij Air France de vlucht uitvoerde. Door een vertraging van meer dan drie uur op de vlucht, die om 01:45 uur vertrok en om 13:46 uur aankwam, miste de passagier haar aansluitende vlucht naar Amsterdam. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.
Air France betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en vertraging bij de de-icing procedure. De kantonrechter oordeelde echter dat Air France onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De weersomstandigheden waren niet uitzonderlijk voor het seizoen en de luchtverkeersleiding had geen beperkingen opgelegd die het vliegverkeer volledig verhinderden.
De kantonrechter concludeerde dat Air France niet kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en wees de vordering van de passagier toe. Air France werd veroordeeld tot betaling van € 690,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en moest ook de proceskosten vergoeden. De beslissing werd genomen door mr. J. Candido, kantonrechter, en er stond geen hoger beroep open tegen deze beschikking.