ECLI:NL:RBNHO:2018:7648

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3276
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor sociale huurwoning op basis van Huisvestingswet en Algemene wet bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 september 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Verzoeker had op 23 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring om met voorrang in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning, vanwege diverse psychische en fysieke problemen, relationele problemen en financiële problemen. Verzoeker had lange tijd op straat geleefd en verbleef op dat moment in een tijdelijke dagopvang. Het college had de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet voldeed aan de criteria van de Huisvestingswet.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de urgentieverklaring onterecht was. Hij concludeerde dat verzoeker, ondanks zijn tijdelijke opvang, behoort tot de categorie woningzoekenden die in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om vóór 8 september 2018 een urgentieverklaring aan verzoeker te verstrekken. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond was. De voorzieningenrechter bepaalde dat het college de proceskosten van verzoeker diende te vergoeden, evenals het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/3276 (voorlopige voorziening) en HAA 18/3277 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2018 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, verweerder

(gemachtigde: S. Kindt-Jiawan).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 7 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn begeleider [naam begeleider] en [naam tolk] , tolk Spaans. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom doet de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar tevens op het beroep.
2.1.
Verzoeker heeft op 23 maart 2018 een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend om met voorrang in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. De reden voor dit verzoek is gelegen in diverse psychische en fysieke problemen, relationele problemen en problemen op het gebied van werk en financiën. Voorafgaand aan zijn verzoek om een urgentieverklaring heeft verzoeker lange tijd op straat geleefd, als gevolg waarvan het merendeel van zijn fysieke en psychische problemen zijn ontstaan. Verzoeker staat onder behandeling van een psycholoog, maar het behandeltraject kan pas daadwerkelijk worden opgestart zodra sprake is van een stabiele woonsituatie.
2.2.
Verzoeker verblijft momenteel in de tijdelijke dagopvang bij [dagopvang] . Daaraan voorafgaand heeft hij gedurende een periode van een jaar een kamer (onder)gehuurd in [plaats 1] . Die kamer moest hij verlaten omdat de hoofdbewoner vanwege psychische problemen werd opgenomen in een kliniek. Vervolgens belandde verzoeker weer op straat.
Verzoeker moet de opvang bij [dagopvang] per 8 september 2018 verlaten omdat hij dan de maximale verblijfsduur daar heeft bereikt. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij vanaf dat moment weer op straat komt te staan en aangewezen zal zijn op de nachtopvang, waar niet altijd plek voor hem zal zijn. Zijn gezondheidssituatie zal daardoor verder verslechteren.
2.3.
Verzoeker heeft een zoon van 7 jaar. Zijn zoon verblijft bij zijn ex-partner in [plaats 2] . Vanwege de huidige woonsituatie kan verzoeker niet goed aan de omgangsregeling voldoen.
3. Verweerder heeft afgifte van een urgentieverklaring geweigerd omdat verzoeker niet behoort tot de in artikel 12, derde lid, van de Huisvestigingswet bedoelde categorie personen die hun huis hebben verlaten vanwege problemen in de relatie of geweld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het artikel ziet op woningzoekenden die verblijven in blijf-van-mijn-lijfhuizen. Het verblijf van verzoeker bij [dagopvang] heeft een andere achtergrond.
Verzoeker komt evenmin vanwege een medische of sociale indicatie in aanmerking voor een urgentie omdat hij niet beschikt, of in de 12 maanden voorafgaand aan zijn aanvraag heeft beschikt, over zelfstandige woonruimte, zoals is vereist in artikel 8, tweede lid, onder a, van de Huisvestingsverordening Alkmaar (Verordening). Voorts is de situatie van verzoeker niet zodanig bijzonder dat met toepassing van de hardheidsclausule afgeweken zou moeten worden van de verordening, aldus verweerder.
4. Verzoeker betoogt dat hij voldoet aan alle criteria voor afgifte van een urgentieverklaring. De verbreking van de samenwoning met zijn ex-partner is de reden geweest dat hij uiteindelijk bij [dagopvang] terecht is gekomen. Dat verzoeker in de tussentijd een kamer heeft bewoond na een jarenlange periode van dakloosheid, neemt niet weg dat hij behoort tot de categorie woningzoekenden als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet. Feitelijk blijft er sprake van het noodzakelijk verlaten van zijn huis vanwege relatieproblemen, als gevolg waarvan verzoeker nu verblijft in een instelling voor tijdelijke opvang.
5.1.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
5.2.
Op grond van artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet behoren onder meer woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.
5.3.
In artikel 8, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
5.4.
In artikel 8, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat, onverminderd artikel 12, derde lid, van de wet tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid, de woningzoekende behoort die zijn zelfstandige woonruimte in de regio heeft of zal moeten verlaten in verband met:
a. een medische en/of sociale indicatie;
b. stadsvernieuwing;
c. de renovatie of onbewoonbaarheid van de huidige woonruimte, of
d. een calamiteit.
5.5.
Artikel 2.1 van de Beleidsregels urgenties gemeente Alkmaar (Beleidsregels) noemt, onder verwijzing naar artikel 8 van de Verordening, twee categorieën woningzoekenden die in aanmerking komen voor indeling in een urgentiecategorie. Naast de in artikel 8, tweede lid, van de Verordening genoemde categorie wordt verwezen naar woningzoekenden die genoemd zijn in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingwet. Deze categorie is in de beleidsregels omschreven als ‘mensen die wegens problemen in een opvang verblijven’.
5.6.
In artikel 2.2 van de Beleidsregels staat onder het kopje ‘1a Urgentie wegens verblijf in een opvang’ vermeld: De Huisvestingswet omschrijft deze woningzoekenden als volgt: ‘Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten’. Onder deze kop staat tevens vermeld: Voor urgentie wegens verblijf in een opvang komen in aanmerking woningzoekenden die in de regio Alkmaar verblijven in een instelling voor tijdelijke opvang zoals [dagopvang] of Blijf.
5.7.
In de bij artikel 2.2 van de Beleidsregels geplaatste voetnoten is [dagopvang] omschreven als een organisatie die kwetsbare mensen helpt die door diverse problemen niet meer thuis wonen, dakloos zijn of dat dreigen te worden. De organisatie Blijf (voorheen Blijf van mijn Lijf) is omschreven als een opvanghuis voor vrouwen en kinderen die mishandeld (geestelijk/lichamelijk/seksueel) zijn of daarmee bedreigd zijn.
6.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit artikel 2.2 van de Beleidsregels, anders dan verweerder ter zitting heeft bepleit, niet dat in de Beleidsregels slechts is aangesloten bij de in de Memorie van Toelichting op artikel 12 van de Huisvestingswet bedoelde categorie van personen die worden opgevangen in blijf-van-mijn-lijfhuizen. De beleidsregels kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat naast de categorie van personen die bij Blijf (als blijf-van-mijn-lijfhuis) worden opgevangen, tevens een categorie is aangewezen bestaande uit personen die in een kwetsbare positie verkeren, door diverse problemen niet meer thuis wonen, dakloos zijn of dreigen te worden en tijdelijk bij een vestiging van [dagopvang] verblijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker behoort tot die categorie. Aan hem had daarom een urgentieverklaring verleend moeten worden.
6.2.
Het bestreden besluit zal daarom wegens strijd met artikel 4:84 van de Awb worden vernietigd en het primaire besluit zal worden herroepen. Hetgeen verzoeker verder nog heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
6.3.
De voorzieningenrechter zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door verweerder op te dragen om vóór 8 september 2018 een urgentieverklaring aan verzoeker te verstrekken, onder de daartoe gebruikelijk te stellen voorwaarden.
7. Nu het beroep gegrond is en de voorzieningenrechter op voornoemde wijze zelf in de zaak voorziet, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat verzoek zal worden afgewezen.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.505,- (1 punt voor indiening van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op vóór 8 september 2018 een urgentieverklaring aan verzoeker te verlenen onder de daartoe gebruikelijke voorwaarden;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 340,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.505,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Dijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.