In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Liander N.V. en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. De rechtbank heeft de verzoeken van Liander om nadeelcompensatie gedeeltelijk afgewezen. De zaak betreft de kosten die Liander heeft gemaakt voor het verleggen van kabels en leidingen in het beheergebied van de provincie. De rechtbank oordeelt dat de provincie terecht heeft besloten dat er geen recht op nadeelcompensatie bestaat voor de kosten die zijn gemaakt voor het verleggen van deze kabels en leidingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de provincie bij besluit van 22 februari 1996 een algemene vergunning heeft verleend aan de rechtsvoorgangers van Liander voor het leggen van leidingen in provinciale wegen. In de bijbehorende algemene voorschriften is bepaald dat de vergunninghouder de kosten voor eventuele wijzigingen op eigen kosten dient te dragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de provincie de verzoeken om nadeelcompensatie heeft beoordeeld aan de hand van de "Schadevergoedingsregeling verlegging kabels en leidingen buiten beheergebied van de Provincie Noord-Holland" en dat deze regeling als een integrale beleidsregel moet worden beschouwd.
Liander heeft betoogd dat het beleid van de provincie onredelijk is en dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het beleid af te wijken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de provincie de belangen van Liander voldoende heeft afgewogen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het handelen van de provincie onevenredige gevolgen heeft. De rechtbank heeft de beroepen van Liander ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.