In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Finnair voor een vlucht van Fukuoka (Japan) naar Helsinki (Finland) en vervolgens naar Amsterdam-Schiphol. De vlucht van Fukuoka naar Helsinki, vlucht AY076, was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam misten. De passagiers vorderden compensatie van € 1.200,00, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen van meer dan drie uur.
Finnair betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder slechte weersomstandigheden en restricties van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde echter dat Finnair niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk te wijten was aan deze omstandigheden. De rechter concludeerde dat Finnair niet had aangetoond dat de vertraging van vlucht AY076 het gevolg was van buitengewone omstandigheden zoals bedoeld in de Verordening.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en Finnair veroordeeld tot betaling van € 1.200,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente. Ook zijn de proceskosten aan de kant van de passagiers toegewezen. De rechter heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd van de gemaakte kosten. De beschikking is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper en is definitief, aangezien er geen hoger beroep openstaat.