ECLI:NL:RBNHO:2018:7824

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
6528605 \ CV EXPL 17-9130
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • B. Liefting-Voogd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en niet-ontvankelijkheid vordering deelgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 september 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De zaak betreft een huurovereenkomst die is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde 3] aan de ene kant en [gedaagde 2] aan de andere kant. [eiser] vorderde onder andere de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van achterstallige huurpenningen. De rechtbank oordeelde dat [eiser] als deelgenoot niet zelfstandig beheersdaden kon verrichten, omdat niet was voldaan aan de tenzij-bepaling van artikel 3:170 lid 3 BW. Bovendien was [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering op grond van artikel 3:171 BW, omdat de vordering niet namens de gemeenschap was ingesteld. De rechtbank ontbond de huurovereenkomst met betrekking tot [gedaagde 2] en verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde 1]. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, met J.A.J. Kreijger als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6528605 \ CV EXPL 17-9130 (H.K.)
Uitspraakdatum: 12 september 2018
Vonnis in de zaak van:
de heer
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.H. Godthelp, advocaat te Alkmaar
tegen

1.de heer [gedaagde 1] , wonende te [woonplaats 2]

gedaagde, hierna ook te noemen [gedaagde 1]
thans in persoon procederende
2. mevrouw
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats 3]
gedaagde, hierna ook te noemen [gedaagde 2]
thans, nadat de gemachtigde zich heeft onttrokken, niet meer in rechte verschenen
3. mevrouw
[gedaagde 3], wonende te [woonplaats 4]
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde sub 1, hierna te noemen [gedaagde 3]
gemachtigde: mr. A.J. Kwaaitaal-Robbers, advocaat te Haarlem.

1.Het vonnis in het incident

Op 21 februari 2018 is een vonnis in het incident uitgesproken.
De kantonrechter blijft bij hetgeen hierin is overwogen en beslist.

2.Het verdere procesverloop

2.1.
Na voormeld vonnis heeft [gedaagde 3] een conclusie van antwoord tevens aanvullend eis genomen en [gedaagde 1] een conclusie van antwoord.
2.2.
Op 28 augustus 2018 heeft een zitting plaatsgevonden, in aanwezigheid van [eiser] en zijn gemachtigde, [gedaagde 1] , en [gedaagde 3] en haar gemachtigde.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] pleitaantekeningen overgelegd.
Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van [eiser] de producties 9 en 10 overgelegd en de gemachtigde van [gedaagde 3] de producties 2 tot en met 6.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde 3] zijn op 14 februari 2006 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.2.
Tot de huwelijksgemeenschap behoort onder meer de woning aan de [adres]. [eiser] en [gedaagde 3] zijn blijkens het kadaster beiden voor de helft eigenaar van deze woning. Met ingang van 1 september 2010 hebben [eiser] en [gedaagde 3] de woning verhuurd aan [gedaagde 1] – zoon van [gedaagde 3] – en diens partner [gedaagde 2] , voor een huurprijs van € 750,-- per maand. Inmiddels is [gedaagde 2] niet meer woonachtig in de woning.
3.3.
Op 12 april 2017 heeft [eiser] bij de rechtbank een echtscheidingsverzoek ingediend. Hiermee is de huwelijksgoederengemeenschap tussen [eiser] en [gedaagde 3] ontbonden.
3.4.
De echtscheiding tussen [eiser] en [gedaagde 3] is uitgesproken bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2018. De beslissing over de partnerbijdrage en de verdeling heeft de rechtbank aangehouden.

4.De vordering

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiser] te betalen € 8.542,-- ter zake achterstallige huurpenningen tot en met december 2017, buitengerechtelijke incassokosten en herstelkosten, te vermeerderen met de (boete)rente van 1% per maand vanaf de vervaldag, althans de wettelijke rente, over de huurachterstand tot aan de dag der voldoening, een gedeelte van een maand voor een volle maand te rekenen;
II. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiser] te betalen de maandelijks te vervallen huurprijs ad € 750,-- verschuldigd per de eerste van elke maand te beginnen per 1 januari 2018 tot het moment dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
III. de tussen [eiser] en gedaagden gesloten huurovereenkomst zal ontbinden per de datum van het te wijzen vonnis, althans per een bij dit vonnis in goede justitie te bepalen datum;
IV. gedaagden zal veroordelen om het gehuurde, met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, binnen twee dagen na de betekening van het vonnis, althans binnen een zodanige andere termijn als bij het vonnis in goede justitie te bepalen, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte der sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking va eiser te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, zulks met machtiging aan [eiser] om bij gebreke van volledige voldoening hieraan dit verlaten en ontruimd houden zelf te bewerken met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van gedaagden;
V. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag.
Op grond van artikel 3:170 en 3:171 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is [eiser] van mening, dat hij de onderhavige vordering kan instellen.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort de verhuurde woning aan de [adres]. Gedaagden hebben een huurschuld van € 5.750,--, gerekend tot en met december 2017. Deze huurachterstand vormt de grondslag voor de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
Vanwege het uit handen geven van de vordering vordert [eiser] daarnaast € 662,50 aan buitengerechtelijke kosten en tevens vordert hij € 2.129,50 in verband met het vervangen van een vernielde voordeur. De voordeur moest worden vervangen vanwege een politie-inval in de woning. Deze inval is door toedoen van gedaagden veroorzaakt, zodat de kosten van de deur voor rekening van gedaagden komen.
betwist dat de huurachterstand is voldaan door middel van bevrijdende betaling aan [gedaagde 3] . Er is niet aangetoond dat enige huurbetaling in de betreffende periode is verricht, althans bij gebreke van specificatie kan niet worden vastgesteld dat betalingen die hebben plaatsgehad zijn bedoeld als huurbetaling. [eiser] vermoedt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] onder één hoedje spelen.

5.Het verweer

5.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] betwisten de vordering van [eiser] .
Zij voeren hiertoe – samengevat – het volgende aan.
Zij hebben er beiden geen bezwaar tegen dat de vordering van [eiser] tegen [gedaagde 2] wordt toegewezen. Zij is niet langer de partner van [gedaagde 1] en reeds maanden geleden uit de woning vertrokken.
Een ontbinding van de huurovereenkomst jegens [gedaagde 1] heeft een zo verstrekkend karakter, dat [eiser] niet zonder medewerking van de andere deelgenoot deze vordering aanhangig kan maken. Overigens betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 3] dat sprake is van enige huurachterstand. [gedaagde 1] heeft de volledige huur betaald, zij het dat hij na april 2017 de huur aan zijn moeder, [gedaagde 3] , is gaan betalen. Dit had te maken met het feit dat zijn moeder en [eiser] in een vechtscheiding verwikkeld waren. Er is veelal contant betaald, maar vanaf januari 2018 is de huur via de bank overgemaakt. Dit laatste had te maken met het feit dat in december 2017 de dagvaarding in de onderhavige zaak was uitgebracht. Vóór april 2017 werd de huur aan [eiser] en [gedaagde 3] betaald, ook soms contant aan [eiser] , maar ook werd deze wel met het salaris van [gedaagde 1] verrekend, omdat hij werknemer bij het bedrijf van [eiser] was. Zowel voor april als na april 2017 werden voor de contante betalingen geen kwitanties afgegeven. Als vóór april 2017 per bank werd betaald, was dit op de en/of rekening, dus de rekening die op naam stond van zowel [eiser] als [gedaagde 3] . Er bestond dus geen regeling die erin voorzag dat voor die tijd alleen aan [eiser] werd betaald. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn van mening dat de huurbetalingen die [gedaagde 1] aan [gedaagde 3] heeft gedaan deel moeten uitmaken van de verdelingsprocedure tussen [eiser] en [gedaagde 3] . Voor de onderhavige procedure geldt dat [gedaagde 1] bevrijdend heeft betaald aan [gedaagde 3] .

6.De beoordeling

6.1.
Nu [gedaagde 2] zich verder niet heeft verweerd in deze procedure zal de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst tegen haar worden toegewezen. Omdat zij volgens partijen de woning reeds heeft verlaten, behoeft niet op de ontruimingsvordering tegen haar te worden beslist. Ook behoeft, gelet op het vorenstaande, niet te worden beslist op de zelfstandige vordering van [gedaagde 3] tot ontbinding van de huurovereenkomst ten aanzien van [gedaagde 2] . De kantonrechter verstaat de vordering van [gedaagde 3] aldus, dat zij geen bezwaar heeft tegen de door [eiser] gevorderde ontruiming ten aanzien van [gedaagde 2] en zij deze vordering als deelgenoot en mede-verhuurder ondersteunt.
6.2.
Alvorens te komen tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil dient eerst vastgesteld te worden of [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering jegens [gedaagde 1] .
6.3.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de onderhavige vordering alleen door [eiser] ingesteld en niet mede namens deelgenoot [gedaagde 3] .
6.4.
Vaststaat dat beide ex-echtelieden ( [eiser] en [gedaagde 3] ) voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de verhuurde woning aan de [adres].
6.5.
In lid 1 van artikel 3:170 BW wordt bepaald dat handelingen tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed en handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht. In lid 2 van dat artikel staat dat voor het overige het beheer door de deelgenoten tezamen geschiedt,
tenzijeen regeling anders bepaalt en dat onder beheer moet worden verstaan alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties. Lid 3 van artikel 3:170 BW bepaalt dat tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan hiervoor vermeld uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd zijn.
Naar het oordeel van de kantonrechter valt het in ontvangst nemen van de huurpenningen in beginsel onder het beheer dat door de deelgenoten tezamen dient te geschieden. Dat sprake zou zijn van de tenzij-uitzondering van lid 2 is niet gebleken. Weliswaar stelt [eiser] dat in het verleden de huurpenningen altijd en alleen aan hem werden betaald, maar dit wordt gemotiveerd betwist. Vaststaat dat de huur – ook in het verleden – wel eens werd verrekend met loon, dan wel cash werd betaald, maar ook dat werd betaald door middel van een bankoverschrijving. In dat laatste geval betrof dat een “en/of rekening” ten name van [eiser] en [gedaagde 3] . Om die reden kan niet worden volgehouden, dat in dit geval een andere regeling als bedoeld in lid 2 van artikel 3:170 BW was afgesproken ten aanzien van het gezamenlijk beheer.
6.6.
Wat betreft het instellen van de rechtsvordering in de onderhavige zaak geeft artikel 3:171 BW aan een deelgenoot de bevoegdheid om namens alle deelgenoten ten behoeve van de gemeenschap een vordering in te stellen, ook ter zake handelingen betreffende de gemeenschap waartoe de deelgenoten op grond van artikel 3:170 BW alleen gezamenlijk bevoegd zijn. Gaat het om laatstbedoelde handelingen dan is het op de voet van artikel 3:171 BW instellen van een vordering evenwel slechts mogelijk als (onbetwist) is gesteld dat de vordering namens alle deelgenoten en ten behoeve van de gemeenschap is ingesteld.
6.7.
Dat laatste is niet gesteld of gebleken. De vordering is niet ten behoeve van de gemeenschap ingesteld, maar alleen ten behoeve van [eiser] . Een en ander maakt dat [eiser] in zijn vorderingen jegens [gedaagde 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6.8.
Aan bespreking van de overige stellingen en weren van partijen komt de kantonrechter daarom niet toe. Dit betekent ook dat de kantonrechter aan de hand van de stellingen van partijen of al dan niet sprake is van een huurachterstand niet toekomt. Dit geldt eveneens voor de vraag of [gedaagde 1] de kosten van de voordeur (nog) moet voldoen.
Overigens is de kantonrechter van oordeel, dat op zichzelf de huurpenningen bevrijdend aan deelgenoot [gedaagde 3] kunnen worden betaald, maar hierbij is – voor de toekomst, ter voorkoming van verdere misverstanden – van belang dat duidelijk wordt aangeven op welke maand de huurbetaling betrekking heeft.
6.9.
Gelet op de affectieve relatie en de familiebanden die hebben bestaan tussen partijen, acht de kantonrechter termen aanwezig de proceskosten tussen alle partijen te compenseren, als na te melden.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
ontbindt de tussen [eiser] en [gedaagde 3] enerzijds en [gedaagde 2] anderzijds gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning [adres];
7.2.
wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van [gedaagde 2] ;
7.3.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde 1] ;
7.4.
compenseert de proceskosten tussen alle partijen aldus, dat ieder partij de eigen kosten draagt;
7.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Liefting-Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.A.J. Kreijger, griffier.
De griffier De kantonrechter