Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[eiser]
1.de heer [gedaagde 1] , wonende te [woonplaats 2]
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats 3]
[gedaagde 3], wonende te [woonplaats 4]
1.Het vonnis in het incident
2.Het verdere procesverloop
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] pleitaantekeningen overgelegd.
Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van [eiser] de producties 9 en 10 overgelegd en de gemachtigde van [gedaagde 3] de producties 2 tot en met 6.
3.De feiten
4.De vordering
Op grond van artikel 3:170 en 3:171 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is [eiser] van mening, dat hij de onderhavige vordering kan instellen.
Vanwege het uit handen geven van de vordering vordert [eiser] daarnaast € 662,50 aan buitengerechtelijke kosten en tevens vordert hij € 2.129,50 in verband met het vervangen van een vernielde voordeur. De voordeur moest worden vervangen vanwege een politie-inval in de woning. Deze inval is door toedoen van gedaagden veroorzaakt, zodat de kosten van de deur voor rekening van gedaagden komen.
betwist dat de huurachterstand is voldaan door middel van bevrijdende betaling aan [gedaagde 3] . Er is niet aangetoond dat enige huurbetaling in de betreffende periode is verricht, althans bij gebreke van specificatie kan niet worden vastgesteld dat betalingen die hebben plaatsgehad zijn bedoeld als huurbetaling. [eiser] vermoedt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] onder één hoedje spelen.
5.Het verweer
Zij voeren hiertoe – samengevat – het volgende aan.
Zij hebben er beiden geen bezwaar tegen dat de vordering van [eiser] tegen [gedaagde 2] wordt toegewezen. Zij is niet langer de partner van [gedaagde 1] en reeds maanden geleden uit de woning vertrokken.
Een ontbinding van de huurovereenkomst jegens [gedaagde 1] heeft een zo verstrekkend karakter, dat [eiser] niet zonder medewerking van de andere deelgenoot deze vordering aanhangig kan maken. Overigens betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 3] dat sprake is van enige huurachterstand. [gedaagde 1] heeft de volledige huur betaald, zij het dat hij na april 2017 de huur aan zijn moeder, [gedaagde 3] , is gaan betalen. Dit had te maken met het feit dat zijn moeder en [eiser] in een vechtscheiding verwikkeld waren. Er is veelal contant betaald, maar vanaf januari 2018 is de huur via de bank overgemaakt. Dit laatste had te maken met het feit dat in december 2017 de dagvaarding in de onderhavige zaak was uitgebracht. Vóór april 2017 werd de huur aan [eiser] en [gedaagde 3] betaald, ook soms contant aan [eiser] , maar ook werd deze wel met het salaris van [gedaagde 1] verrekend, omdat hij werknemer bij het bedrijf van [eiser] was. Zowel voor april als na april 2017 werden voor de contante betalingen geen kwitanties afgegeven. Als vóór april 2017 per bank werd betaald, was dit op de en/of rekening, dus de rekening die op naam stond van zowel [eiser] als [gedaagde 3] . Er bestond dus geen regeling die erin voorzag dat voor die tijd alleen aan [eiser] werd betaald. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn van mening dat de huurbetalingen die [gedaagde 1] aan [gedaagde 3] heeft gedaan deel moeten uitmaken van de verdelingsprocedure tussen [eiser] en [gedaagde 3] . Voor de onderhavige procedure geldt dat [gedaagde 1] bevrijdend heeft betaald aan [gedaagde 3] .
6.De beoordeling
tenzijeen regeling anders bepaalt en dat onder beheer moet worden verstaan alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties. Lid 3 van artikel 3:170 BW bepaalt dat tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan hiervoor vermeld uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd zijn.
Overigens is de kantonrechter van oordeel, dat op zichzelf de huurpenningen bevrijdend aan deelgenoot [gedaagde 3] kunnen worden betaald, maar hierbij is – voor de toekomst, ter voorkoming van verdere misverstanden – van belang dat duidelijk wordt aangeven op welke maand de huurbetaling betrekking heeft.