In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Heemstede. De eiser ontving sinds 1999 bijstand op grond van de Participatiewet. Na het overlijden van zijn moeder op 5 januari 2017 ontving hij een erfenis van € 1.934,02, wat leidde tot een overschrijding van het vrij te laten vermogen. De gemeente beëindigde de bijstandsverlening per 10 april 2017 en vorderde een bedrag van € 2.821,56 terug. De eiser was het hier niet mee eens en stelde dat zijn uitkering slechts tijdelijk had moeten worden stopgezet.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte de bijstand had ingetrokken en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering niet correct was. De rechtbank stelde vast dat de overschrijding van het vrij te laten vermogen slechts € 1.150,54 bedroeg en dat de gemeente niet bevoegd was om het volledige bedrag terug te vorderen. De rechtbank herroept de primaire besluiten en bepaalt dat van eiser € 1.150,54 in plaats van € 2.821,56 wordt teruggevorderd. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 3.006,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met de terugvordering van bijstandsuitkeringen, vooral in gevallen waar erfenissen en vermogensaanwas een rol spelen. De rechtbank bevestigde dat de bijstandsverlening niet automatisch beëindigd kan worden bij overschrijding van de vermogensgrens, zolang de bijstandsverlening niet langer dan 30 dagen is onderbroken.