Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
[schuldeiser 3].
[derde], welke declaratie zag op diverse verschotten ten aanzien van griffierechten en kosten van koeriers, deurwaarders, rolwaarnemer, vertalingen en fiscaal advies met betrekking tot de periode 23 augustus 2016 tot 6 januari 2017.
€ 773,58 met omschrijving “[de v.o.f.] – verrekening kosten conform akkoord 7 februari 2017” overgemaakt van haar derdengeldrekening naar de bankrekening van GLA.
3.De vordering
3.2. De curator legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat er sprake is van voldoening van een opeisbare schuld terwijl hij die de betaling ontving wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds was aangevraagd als bedoeld in artikel 47 Fw. Op basis van artikel 51 Fw dient teruggave van de betaalde bedragen plaats te vinden aan de curator. De betaalde bedragen hebben geen betrekking op werkzaamheden in verband met het faillissementsverzoek of de faillissementszitting. GLA kwalificeert als gewone handelscrediteur en heeft ter zake geen uitzonderingspositie. Ook is er geen sprake van onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid die maken dat de curator geen beroep zou mogen doen op artikel 47 Fw. Gelet op de terugwerkende kracht van de vernietiging krachtens 47 Fw is vertragingsrente verschuldigd vanaf 7 februari 2017. Conform Rapport Voorwerk II dient GLA de door de curator gemaakte kosten voor incassowerkzaamheden te betalen tot een bedrag van € 968,00.
4.Het verweer
5.De beoordeling
“De voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld kan alleen dan worden vernietigd, wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.”.Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat GLA ten tijde van de ontvangst van de betaling op de hoogte was van de aanvraag van het faillissement van [de v.o.f.].
Ten aanzien van het laatste zinsdeel van het artikel verschillen partijen van mening.
GLA heeft aangevoerd dat de betreffende betalingen niet tot doel hadden haar te bevoordelen boven de andere schuldeisers van [de v.o.f.] doch dat de andere schuldeisers juist baat hadden bij de betaling en het daarmee voortzetten van de lopende juridische procedures door [de v.o.f.].
mr. Jongmans tot kosteloze voortzetting van de procedure in te gaan, te meer daar de rechter-commissaris daarmee niet heeft ingestemd. Dat de verdeling van de opbrengst van de procedures waarin GLA [de v.o.f.] bijstond tot aan haar faillissement er niet toe leidt dat er uitkeringen aan de concurrent schuldeisers kunnen plaatsvinden, maakt dit niet anders.
24 maart 2017, het moment van inroepen van de actio pauliana.