ECLI:NL:RBNHO:2018:8185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
18_3198
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor kamperen bij de boer in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van Texel, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel, dat een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghoudster voor het kamperen bij de boer met 15 kampeereenheden op een perceel. De vergunning is verleend voor de periode van 15 maart 2018 tot en met 31 oktober 2022. Verzoeker stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er sprake is van onaanvaardbare hinder en overlast.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er eerder een omgevingsvergunning was verleend, maar dat deze was geschorst. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoeker deels gegrond verklaard, maar is de vergunning met een nieuwe inrichtingstekening in stand gelaten. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor overlast van de campingactiviteiten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is, gezien het feit dat het kampeerseizoen nog loopt. Hij heeft twijfels over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, met name over de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen voor zover het betrekking heeft op de vier kampeermiddelen die dicht bij de erfgrens van verzoeker zijn geplaatst. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/3198
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 september 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.L.M. Frantzen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Texel, verweerder

(gemachtigde: M. Oosterdijk).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. H.S. de Lint).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde partij] (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ ten behoeve van kamperen bij de boer met 15 kampeereenheden op het perceel [perceel ] voor de periode van 15 maart 2018 tot en met 31 oktober 2022.
Bij uitspraak van 24 april 2018 (HAA 18/1089) heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot het besluit op bezwaar, voor zover de omgevingsvergunning ziet op het opstellen van vijf kampeermiddelen nabij de erfgrens van het perceel van verzoeker.
Bij besluit van 26 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker deels gegrond verklaard en het primaire besluit met een nieuwe inrichtingstekening en aanvullende motivering in stand gelaten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarbij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
2. De omgevingsvergunning ziet op het gebruik van gronden op het perceel [perceel ] voor kamperen bij de boer, waarbij maximaal 15 kampeermiddelen mogen worden geplaatst in de periode van 15 maart 2018 tot en met 31 oktober 2022.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in samenhang met artikel 3, lid 5 sub c, van de planvoorschriften. Dit betreft een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
Het perceel van verzoeker grenst aan het perceel [perceel ] , waarbij vijf van de van de kampeermiddelen volgens de bij de omgevingsvergunning behorende inrichtingstekening zijn geprojecteerd dicht bij de rand van het perceel van verzoeker. Ter zitting is gebleken dat één van deze kampeerplaatsen is verplaatst naar een andere locatie op het terrein van vergunninghoudster, zodat er feitelijk nog vier kampeerplaatsen kunnen worden ingenomen op het terrein direct grenzend aan het perceel van verzoeker.
Verzoeker stelt dat sprake is van onaanvaardbare hinder en overlast vanwege de exploitatie van de camping, terwijl niet wordt voldaan aan alle in het bestemmingsplan daaraan te stellen eisen en voorwaarden.
Voorgeschiedenis
3. Verweerder heeft eerder op 20 mei 2016 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor deze activiteit. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 22 september 2017 (HAA 17/561) het beroep tegen de beslissing op het bezwaar van verweerder om deze omgevingsvergunning in stand te laten gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat geen sprake is van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf met een omvang van een reëel agrarisch bedrijf. Ook is komen vast te staan dat het kampeerterrein ten tijde in geding niet werd afgeschermd door een boomsingel van tenminste 5 meter breed. De rechtbank heeft gelet hierop geoordeeld dat niet werd voldaan aan de voorwaarden (5 en 7) om omgevingsvergunning te verlenen zoals gesteld in de planvoorschriften. Vergunninghoudster heeft hierop de aanvraag ingetrokken.
De in deze procedure bestreden omgevingsvergunning is verleend naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van vergunninghoudster.
Spoedeisend belang
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een spoedeisend belang ontbreekt bij het verzoek tot schorsing ter verdere voorkoming van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoeker. Er wordt immers al een zeer groot aantal jaren gekampeerd bij de boer op het betreffende perceel. Het feit dat verzoeker heeft gewacht tot ruim een maand nadat is beslist op het bezwaar en het feit dat de behandeling ter zitting van het verzoek is uitgesteld in verband met de vakantie van de gemachtigde leidt volgens verweerder tot de conclusie dat van een spoedeisend belang geen sprake is.
4.2
De voorzieningenrechter acht voldoende spoedeisend belang aanwezig. Het kampeerseizoen loopt nog door tot 31 oktober. Ter zitting is van de zijde van vergunninghoudster aangegeven dat er tot die datum nog kampeergasten zijn. Verzoeker zal dus in ieder geval vooralsnog tot 31 oktober de door hem gestelde hinder en overlast ondervinden van het gebruik van de door hem bestreden omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter zal de zaak dan ook inhoudelijk beoordelen.
Verslag hoorzitting
5.1
Verzoeker voert allereerst aan dat verweerder in strijd met artikel 7:7 van de Awb ten onrechte geen verslag heeft gemaakt van de hoorzitting. Verweerder heeft volgens verzoeker ten onrechte nagelaten de van de hoorzitting gemaakte geluidsopname uit te werken en in te brengen. Verzoeker heeft zelf een integrale transscriptie van de geluidsopname ingebracht in beroep.
5.2
Op grond van artikel 7:7 van de Awb wordt van het horen een verslag gemaakt. In dit artikel is niet voorgeschreven in welke vorm het verslag wordt gegoten en hoe uitgebreid het is. In dit geval heeft de commissie bezwaarschriften een geluidsopname gemaakt en voorts een samenvattend verslag van het horen in het advies opgenomen. Vooralsnog is niet gesteld of gebleken dat dit een onjuiste weergave betreft. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het bestreden besluit in zoverre aan de artikelen 7:7 en 7:13 van de Awb.
Bestemmingsplan
6.1
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Texel 2013” (hierna: het bestemmingsplan) rust op het betreffende perceel de bestemming ‘Agrarisch-Binnenduinrand’.
Tussen partijen is niet in geschil dat gebruik van het perceel ten behoeve van kamperen bij de boer niet past binnen deze bestemming.
6.2
Op grond van artikel 3, lid 4.4 aanhef en onder d, van de planvoorschriften wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
(…)
- kamperen bij de boer na verlening van de omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3, lid 5, sub c.
Op grond van artikel 3, lid 5 sub c, van de planvoorschriften (Kamperen bij de boer) kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 4.4, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding “Kampeerterrein uitgesloten”, in die zin dat ten behoeve van verblijfsrecreatie in het kader van kamperen bij de boer maximaal 15 kampeermiddelen worden geplaatst.
Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
de kampeermiddelen mogen alleen geplaatst worden in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
er mogen uitsluitend tenten, campers en caravans geplaatst worden, gemeten zonder dissel niet langer dan 6,50 meter;
de op het bouwvlak aantal aanwezige recreatieve opstallen worden op het aantal kampeermiddelen in mindering gebracht;
de kampeermiddelen dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden of ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - erf';
het terrein moet qua inrichting aan onderstaande kwaliteitseisen voldoen:
- er zijn voldoende parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak of de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - erf';
- de afstand tussen de kampeermiddelen moet minimaal 5 meter bedragen;
- het terrein is goed landschappelijk ingepast, en wordt afgeschermd door een boomsingel van ten minste 5 meter breed;
ten aanzien van de terreininrichting kunnen nadere eisen in de omgevingsvergunning worden opgenomen;
6. er moet binnen het bouwvlak een bedrijfswoning aanwezig zijn;
7. de omvang van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf moet minimaal die van een reëel agrarisch bedrijf zijn;
8. de recreatie-activiteiten blijven naar aard en uiterlijk een ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsactiviteiten;
9. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en de nevenactiviteit mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven en de woonfunctie van omliggende woningen niet beperken;
10. de nevenactiviteit mag geen onoverkomelijke belemmeringen opleveren voor de verkeersfunctie, de milieuaspecten, de natuurwaarden en de landschappelijke waarden;
11. Na afgifte van deze omgevingsvergunning mag het totaal aantal 'slaapplaatsen voor kamperen bij de boer' het aantal van 3.000 niet overschrijden.
Op grond van artikel 1, lid 111, van de planvoorschriften is sprake van een reëel agrarisch bedrijf als tussen de helft en een nagenoeg volledig ‘redelijk’ inkomen afkomstig is uit het bedrijf en tussen de helft en nagenoeg volledige arbeidsinzet van een volwaardige arbeidskracht aan het bedrijf besteed wordt. Een reëel bedrijf heeft de potentie uit te groeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf.
7. Verzoeker voert aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3, lid 5 sub c, van de planvoorschriften, onder 5, 7 en 8. Verweerder was dan ook niet bevoegd om met toepassing van artikel 3.5, aanhef en onder c, van de planvoorschriften omgevingsvergunning te verlenen.
Boomsingel
8.1
Zo voert verzoeker aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte betrekt dat extra bomen zijn aangeplant waarmee binnen afzienbare tijd zal worden voldaan aan de onder 5 genoemde voorwaarde van afscherming door een windsingel van 5 meter breed. Verzoeker bestrijdt dit onder overlegging van foto’s. Volgens verzoeker staat vast dat op dit moment geen sprake is van een windsingel van 5 meter breed. Dat de bomen uiteindelijk hiertoe kunnen uitgroeien doet daaraan niet af.
Daarnaast blijkt uit de gewijzigde, bij het bestreden besluit behorende inrichtingstekening, dat ter hoogte van de gebouwen die worden gebruikt als sanitair- en toiletgebouw en als lounge- en BBQruimte geen sprake is van een windsingel van 5 meter breed, zodat derhalve (nog steeds) niet aan voorwaarde 5 wordt voldaan.
Nu niet het gele terrein wordt afgeschermd met een windsingel van tenminste 5 meter breed, is het kampeertterrein volgens verzoeker ook niet goed landschappelijk ingepast.
8.2
Verweerder wijst er op dat het bestemmingsplan niet de eis stelt dat sprake moet zijn van een volgroeide boomsingel. Verweerder stelt zich op het standpunt dat binnen afzienbare tijd sprake zal zijn van een boomsingel met een breedte van 5 meter. De gewijzigde inrichtingstekening geeft blijk van deze extra aanplant, nu de situering van de kampeerplaatsen hierop is aangepast. De gebouwen waar verzoeker naar verwijst hebben een breedte van meer dan 5 meter. Deze gebouwen staan er al lange tijd en zijn niet in strijd met het bestemmingsplan.
Reëel agrarisch bedrijf
9.1
Daarnaast voert verzoeker aan dat geen sprake is van een reëel agrarisch bedrijf (voorwaarde 7). Verweerder heeft zich bij de beoordeling van de inkomsten uit de agrarische activiteiten van vergunninghoudster ten onrechte uitsluitend gebaseerd op de door vergunninghoudster zelf aangeleverde indicatieve, niet extern beoordeelde gegevens en niet ex-nunc onderzoek gedaan. Er is volgens verzoeker dan ook geen bewijs dat vergunninghoudster daadwerkelijk een reëel agrarisch bedrijf exploiteert in het algemeen en koolzaadolie heeft geproduceerd en verkocht met een omzet van € 15.000,- in het bijzonder. Daarnaast heeft verweerder niet onderzocht hoe de omzet en inkomsten uit agrarische activiteiten zich verhouden tot de omzet en inkomsten uit het exploiteren van de camping.
Verzoeker voert voorts aan dat ook niet wordt voldaan aan voorwaarde 8, aangezien de recreatie-activiteiten naar aard en uiterlijk en omzet een ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn. De camping is de enige reële activiteit van de vennootschap van vergunninghoudster en daarmee de hoofdactiviteit op deze agrarisch bestemde gronden.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de door vergunninghoudster bij de aanvraag overgelegde stukken (jaarrapport 2017 van [naam] accountants en adviseurs van 26 januari 2018) blijkt dat ten aanzien van het bedrijf van vergunninghoudster sprake is van een inkomen tussen de helft en een nagenoeg volledig ‘redelijk’ inkomen. Het uitgangspunt hierbij is het wettelijk minimumloon 2017. De arbeidsinzet voor agrarische activiteiten bedraagt de volledige arbeidsinzet van een volwaardige arbeidskracht. Gelet hierop is volgens verweerder sprake van een reëel agrarisch bedrijf dat niet ondergeschikt is aan de kampeeractiviteiten.
Voorlopig oordeel voorzieningenrechter
10. De voorzieningenrechter heeft, ook in deze procedure, twijfels over de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarden 5, 7 en 8 die in de planvoorschriften zijn gesteld aan toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De kritische kanttekeningen dienaangaande die door de gemachtigde van verzoeker zijn geplaatst, komen de voorzieningenrechter voorshands niet onterecht voor. Gelet op de wederzijdse belangen van zowel verzoeker, bij het voorkomen van overlast, als anderzijds vergunninghoudster, bij het in ieder geval tot 31 oktober 2018 gebruik kunnen maken van de aan haar verleende omgevingsvergunning, ziet de voorzieningenrechter daarom bij wijze van ordemaatregel aanleiding om in afwachting van de behandeling van het beroep – evenals in het kader van de bezwaarprocedure is gebeurd – het bestreden besluit te schorsen tot de uitspraak op het beroep. Het bestreden besluit wordt geschorst voor zover dat ziet op de vier resterende kampeereenheden op de erfgrens met verzoeker, omdat te verwachten is dat verzoeker daar de meeste overlast van ondervindt.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit van 26 juni 2018 tot de uitspraak op het beroep, uitsluitend voor zover het besluit ziet op het opstellen van de vier kampeermiddelen nabij de erfgrens van het perceel van verzoeker;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 170,- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.