In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen British Airways PLC vanwege een vertraging van hun vlucht BA441 op 2 januari 2018 van Amsterdam-Schiphol naar Londen Heathrow. De passagiers, vertegenwoordigd door R. Bos van Flight Claim, vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers claimen een bedrag van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van de vertraging die hen meer dan drie uur later op hun eindbestemming heeft doen aankomen.
British Airways heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beslissingen van de luchtverkeersleiding vanwege capaciteitsreducties op Londen Heathrow door weersomstandigheden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat British Airways niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht BA441 als langdurig kan worden aangemerkt, en dat de passagiers recht hebben op compensatie. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente over het toegewezen bedrag.
Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de passagiers niet voldoende hebben aangetoond dat de verrichte werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijke incassohandelingen. De proceskosten zijn toegewezen aan de passagiers, aangezien British Airways ongelijk heeft gekregen. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter S.N. Schipper, en tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.