ECLI:NL:RBNHO:2018:8247

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
6236508 \ CV EXPL 17-7232
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot compensatie voor vertraging van vlucht door British Airways

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. O.J. Broeder, vorderden een schadevergoeding van € 1.200,- per passagier, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagiers hadden op 23 april 2016 een vlucht van Amsterdam naar Londen en vervolgens naar New York geboekt, maar misten hun aansluitende vlucht naar New York door een vermeende vertraging van de eerste vlucht. British Airways, vertegenwoordigd door mr. J.W.A. Lameijer, betwistte de vordering en stelde dat de passagiers niet voldoende hadden aangetoond dat er sprake was van een vertraging die hen recht gaf op compensatie.

De kantonrechter te Haarlem heeft vastgesteld dat de passagiers niet hebben onderbouwd dat zij een vertraging van meer dan drie uur hebben opgelopen. De rechter oordeelde dat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de vertraging op de eerste vlucht hen heeft benadeeld. British Airways heeft aangetoond dat de passagiers met een vertraging van minder dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering door passagiers in zaken van vluchtcompensatie en de toepassing van de Europese regelgeving in dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6236508 \ CV EXPL 17-7232
Uitspraakdatum: 5 september 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]beiden wonende te [woonplaats]
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde: mr. O.J. Broeder,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht British Airways PLC.,
gevestigd te Cardiff, Wales (Verenigd Koninkrijk) en mede kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: British Airways,
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 8 maart 2017 een vordering tegen British Airways ingesteld. British Airways heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna British Airways een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met British Airways een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan British Airways de passagiers op 23 april 2016 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Londen Heathrow (Engeland) met vluchtnummer BA431 en van Londen Heathrow, met vertrektijd 12.10 uur lokale tijd, naar John F. Kennedy New York (Verenigde Staten), met als aankomsttijd 15.50 uur lokale tijd, met vluchtnummer BA177, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben vlucht BA177 van Londen naar New York gemist. Zij zijn omgeboekt naar vlucht BA113 van Londen, met vertrektijd 15.15 uur lokale tijd, naar New York, met als aankomsttijd 18.50 uur.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van British Airways gevorderd in verband met de vertraging die zij hebben opgelopen.
2.4.
British Airways heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat British Airways bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2016, subsidiair vanaf 1 oktober 2016, tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- € 11,36 aan reeds verschenen rente,
- de proceskosten.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), waaronder het Sturgeon-arrest van 19 november 2009 (C-402/07). De passagiers stellen dat British Airways vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,- per passagier.

4.Het verweer

4.1.
British Airways betwist de vordering. Zij voert aan dat de passagiers niet hebben onderbouwd dat zij een vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Londen hebben opgelopen. Bovendien hebben passagiers geen langdurige vertraging op hun eindbestemming opgelopen die hen recht geeft op compensatie in de zin van artikel 7 van de Verordening, aldus British Airways. Toen de passagiers hun oorspronkelijke aansluitende vlucht hadden gemist, heeft British Airways alles in het werk gesteld om de passagiers zo snel mogelijk naar hun eindbestemming te vervoeren. Uiteindelijk zijn de passagiers met een vertraging van 2 uur en 54 minuten op hun eindbestemming te New York aangekomen.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kantonrechter te Haarlem bevoegd is van onderhavig geschil kennis te nemen. De Verordening is van toepassing op het geschil.
5.2.
Tussen partijen staat eveneens niet ter discussie dat John F. Kennedy New York als eindbestemming van de vlucht van de passagiers geldt. Vast staat dat de passagiers vlucht BA177 van Londen naar New York hebben gemist en dat zij zijn omgeboekt naar vlucht BA113.
5.3.
De passagiers hebben uitsluitend gesteld dat er op het traject Amsterdam – Londen een vertraging was, als gevolg waarvan zij stellen de aansluitende vlucht naar New York te hebben gemist. Dat zij die vlucht hebben gemist en door British Airways zijn omgeboekt naar een andere vlucht staat niet ter discussie. Dat het missen van deze vlucht veroorzaakt is door een vertraging waarvoor British Airways kan worden aangesproken in de zin van de Verordening is, ook na de betwisting door British Airways, op geen enkele wijze niet onderbouwd. De passagiers hebben in reactie daarop geen feiten gesteld. Aldus kan niet worden beoordeeld of er een vertraging op die eerste vlucht is geweest en ook niet hoe lang die zou hebben geduurd noch wat de oorzaak daarvan zou zijn geweest. Niet kan worden uitgesloten dat het missen van de aansluitende vlucht mogelijk is gelegen in een oorzaak die bij de passagiers zelf ligt. Los daarvan heeft het volgende te gelden.
5.4.
British Airways heeft betwist dat de passagiers met een vertraging van meer dan 3 uur op de eindbestemming zijn aangekomen. Het Europees Hof van Justitie heeft op 4 september 2014 heeft geoordeeld dat het moment waarop de deuren van het vliegtuig opengaan (mits de passagiers dan ook het toestel mogen verlaten) als aankomsttijd moet worden gerekend.
5.5.
British Airways heeft gewezen op het OPNL Legs rapport van de bewuste vlucht (productie 3 bij conclusie van antwoord), waarop staat vermeld dat vlucht BA113 om 18.44 uur (lokale tijd) is geland op de eindbestemming en dat de vliegtuigdeuren om 18.46 uur (lokale tijd) werden geopend. De passagiers hebben betwist dat zij voor 18.50 uur het vliegtuig mochten verlaten en hebben betwist dat de aankomsttijd bij de gate 18.46 uur (lokale tijd) was. Tot slot hebben de passagiers gesteld dat de door British Airways overlegde producties onduidelijk/onleesbaar zijn en dat zij de indruk krijgen dat British Airways de formulieren zo heeft ingevuld dat zij kan stellen dat de vertraging ‘net’ onder de drie uur was zodat zij niet vergoedingsplichtig zou zijn.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de passagiers tegenover het onderbouwde verweer van British Airways niet, althans onvoldoende onderbouwd dat de vliegtuigdeuren niet om 18.46 uur (lokale tijd) zijn geopend en dat passagiers hierop vliegtuig mochten verlaten. De enkele betwisting daarvan is onvoldoende. Het OPNL Legs rapport is goed leesbaar en uit niets blijkt dat British Airways dit rapport frauduleus zou hebben ingevuld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de passagiers drie uur of meer vertraging hebben opgelopen noch dat British Airways op grond van de Verordening tot compensatie is gehouden.
De vordering van de passagiers zal daarom worden afgewezen.
5.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de passagiers veroordeeld worden in de proceskosten. Ook de gevorderde nakosten zullen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door British Airways worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering van de passagiers af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van British Airways tot en met vandaag worden begroot op € 350,00 aan salaris van de gemachtigde;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 87,50 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door British Airways worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. E.J. van Welij.
De griffier De kantonrechter