ECLI:NL:RBNHO:2018:8308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3659
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake inschrijving briefadres in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 september 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zich niet kan inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) omdat hij geen woonadres heeft. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, dat zijn verzoek om inschrijving op een briefadres heeft afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op 25 september 2018 de zitting gehouden, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde, en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat hij zonder inschrijving geen recht heeft op een uitkering, daklozenopvang, zorgverzekering of toeslagen. Echter, verweerder heeft geweigerd verzoeker in te schrijven op het briefadres, omdat verzoeker geen informatie heeft verschaft over zijn verblijfplaatsen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het voor verweerder niet mogelijk is om te beoordelen of verzoeker in aanmerking komt voor inschrijving op een briefadres, omdat verzoeker niet heeft aangegeven waar hij verblijft.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt om vast te stellen dat hij geen woonadres heeft. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3659
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 september 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigden: D. Pereira Wong-Chung en M. Noordenbos).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd verzoeker op zijn verzoek in de Basisregistratie personen (BRP) in te schrijven op het briefadres [adres] te [plaats 1] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ten aanzien van het spoedeisend belang als bedoeld in genoemd artikel overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker heeft gesteld dat hij zich niet kan inschrijven in de BRP aangezien hij geen woonadres heeft. Omdat hij geen woonadres heeft, kan hij geen aanspraak maken op een (zwervers) uitkering, kan hij niet terecht bij de daklozenopvang en kan hij geen zorgverzekering of toeslagen regelen. De enige mogelijkheid om daarvoor alsnog in aanmerking te kunnen komen is het hebben van een briefadres. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hierin een voldoende spoedeisend belang is gelegen voor verzoeker bij de gevraagde voorziening. De omstandigheid dat verzoeker anders dan in eerste instantie aan hem was meegedeeld op zichzelf bezien voor opvang door dnoDoen in aanmerking komt, doet daaraan niet af, nu verzoeker heeft gesteld dat hij het verblijf aldaar niet kan bekostigen.
3. Op grond van artikel 2.39, derde lid – voor zover hier van belang – van de Wet Basisregistratie (BRP) personen kiest een ingezetene, indien hij geen woonadres heeft, een briefadres.
Op grond van artikel 1.1, aanhef en onder o, van de BRP wordt onder woonadres verstaan:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
4. Verweerder heeft geweigerd verzoeker in te schrijven op het briefadres [adres] in [plaats 1] . Daartoe heeft verweerder gesteld dat uit informatie van dnoDoen is gebleken dat verzoeker, anders dan hij stelt, nooit bij dnoDoen komt of slaapt. Verder kan op grond van artikel 2.39, derde lid, van de Wet BRP alleen een briefadres worden gekozen indien een woonadres ontbreekt. Omdat verzoeker niet heeft aangegeven op welke adressen hij woont of slaapt, kan niet worden beoordeeld of hij in aanmerking komt voor de inschrijving op een briefadres.
5. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter hem in te schrijven in de BRP omdat hij zonder inschrijving geen (zwervers)uitkering krijgt, niet terecht kan bij de daklozenopvang, hij geen zorgverzekering en/of toeslag kan krijgen, noch huisvesting.
Verzoeker verblijft dan weer hier dan weer daar en de personen waar hij verblijft willen niet dat hij hun namen en adressen doorgeeft. Verzoeker is anders dan verweerder stelt wel enige tijd in de [plaats 1] geweest, maar kon daar zonder inschrijving niet langer blijven. Verzoeker wordt van kastje naar de muur gestuurd; geen enkele instantie voelt zich voor hem verantwoordelijk.
Verzoeker voert verder aan dat hij als statushouder en gezinshereniger geen recht heeft op opvang.
6. Verweerder is ter zitting teruggekomen van de stelling in het primaire besluit dat verzoeker in aanmerking komt voor opvang door het COA. In deze omissie in het primaire besluit en de omstandigheid dat verzoeker als gevolg daarvan heeft getracht opvang te verkrijgen in het AZC in [plaats 2] , ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De onderhavige procedure ziet immers niet op het verkrijgen van opvang, maar op het verkrijgen van een briefadres.
7. De voorzieningenrechter overweegt verder dat voor de toekenning van een briefadres van essentieel belang is dat er geen woonadres is. Om vast te kunnen stellen dat daarvan geen sprake is, moet verweerder informatie hebben over verzoekers concrete verblijfplaats(en). Deze informatie kan alleen door verzoeker zelf worden verstrekt. Verweerder is afhankelijk van verzoeker voor deze informatievoorziening. Het ligt daarom op verzoekers weg om zoveel mogelijk informatie te verschaffen, zodat verweerder kan vaststellen dat er geen sprake is van een woonadres. Omdat verzoeker geen inlichtingen heeft verschaft over zijn verblijfplaats(en) is onvoldoende duidelijk geworden waar verzoeker zich bevindt. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het voor verweerder niet mogelijk is om vast te stellen dat geen sprake is van een woonadres. De omstandigheid dat verzoeker bij dnoDoen heeft verbleven maakt het voorgaande niet anders, nu van een recent verblijf aldaar geen sprake is. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder de namens verzoeker opgegeven reden om geen informatie te verschaffen over zijn verblijfplaatsen onvoldoende heeft mogen achten om af te wijken van de regelgeving.
8. Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.