ECLI:NL:RBNHO:2018:8425

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
6300729 \ CV EXPL 17-8140
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door staking piloten en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor de annulering van zijn vlucht van Helsinki naar Amsterdam op 9 september 2015. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa en vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een staking van haar piloten, wat volgens haar een buitengewone omstandigheid vormde. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa niet had aangetoond dat de annulering van de vlucht was veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De rechter stelde vast dat de passagier niet verplicht was zich bij de incheckbalie te melden, omdat de vlucht was geannuleerd. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde Lufthansa tot betaling van € 472,60, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat annuleringen het gevolg zijn van omstandigheden buiten hun invloedssfeer om compensatie te kunnen ontlopen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6300729 \ CV EXPL 17-8140
Uitspraakdatum: 3 oktober 2018
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. E.L. Heenk
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 augustus 2017 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier diende te vervoeren van Helsinki (Finland) naar Frankfurt (Duitsland) met vluchtnummer LH0851 op 9 september 2015 en aansluitend op dezelfde dag van Frankfurt naar Amsterdam met vluchtnummer LH1002 met als geplande aankomsttijd 22:15 uur.
2.2.
Op 9 september 2015 was sprake van annulering van honderden vluchten, waaronder het gedeelte van de vlucht van Helsinki naar Frankfurt (LH0851). De passagier heeft zelf een vervangende vlucht naar Amsterdam geboekt en is met Finnair van Helsinki naar Amsterdam gevlogen met als vertrektijd 16:15 uur en aankomsttijd 17:45 uur.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 althans € 72,60 althans een in redelijke justitie door de kantonrechter te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij heeft - samengevat en voor zover relevant - onder meer het volgende aangevoerd.
4.2.
Lufthansa voert allereerst aan dat de Verordening in casu niet van toepassing is, nu de passagier zich niet bij (de balie van) Lufthansa in Helsinki heeft gemeld. Hierdoor heeft Lufthansa hem bovendien geen alternatief vervoer kunnen aanbieden. In dit kader voert Lufthansa aan dat het vervallen van de meldingsplicht voor geannuleerde vluchten als bedoeld in artikel 3 lid 2 sub a van de Verordening alleen geldt voor annuleringen van vluchten waarover de luchtvaartmaatschappij de passagier reeds heeft geïnformeerd en waarbij de luchtvaatmaatschappij zo mogelijk al aan artikel 8 van de Verordening heeft voldaan. In dit geval heeft Lufthansa de passagier echter niet geïnformeerd over de annulering van de vlucht, zodat hij zich tijdig had dienen te melden bij de incheckbalie te Helsinki. Nu de passagier dit heeft nagelaten, heeft hij niet voldaan aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a van de Verordening, waardoor zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aldus Lufthansa.
4.3.
Lufthansa voert voorts aan dat de annulering van de vlucht op zich niet leidt tot compensatie. Slechts indien de annulering een vertraging oplevert van meer dan drie uur, is Lufthansa op grond van de Verordening verplicht tot compensatie. De passagier heeft volgens Lufthansa geen recht op compensatie, nu de passagier een tijdsverlies had van minder dan drie uur.
4.4.
Daarnaast voert Lufthansa dat de staking van het eigen (cabine)personeel moet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Verordening. Volgens Lufthansa staakten op 9 september 2015 onder andere de piloten van het desbetreffende vliegtuig van vlucht LH0851. Lufthansa stelt dat een staking met als gevolg annuleringen van vluchten een buitengewone omstandigheid is, omdat Lufthansa de staking niet kon voorkomen, omdat in redelijkheid van haar niet gevergd kon worden om in te stemmen met de eisen van (de vakbond van) de piloten. Lufthansa voert aan dat volgens het Duitse (stakings)recht een staking niet bedrijfsinherent is en niet binnen de invloedsfeer van een luchtvaartmaatschappij valt. Volgens Lufthansa is in het licht van “Europa” niet uit te leggen dat de rechter in de ene lidstaat een staking in een bepaald land wél als een buitengewone omstandigheid beschouwt en dat de rechter in een andere lidstaat dat anders beoordeelt. Lufthansa is van mening dat onderhavige zaak moet worden beoordeeld conform Europees recht, waarbij de nationale bevoegde rechter uitsluitend de staking naar Duits recht dient te beoordelen. Lufthansa heeft gewezen op een uitspraak van 21 augustus 2012 van het Bundesgerichtshof, waarin is geoordeeld dat een staking, waarbij een vakbond haar leden heeft opgeroepen te staken, een externe oorzaak kent en geen deel uitmaakt van de normale bedrijfsvoering. Volgens Lufthansa is het streven naar de goede en sociale verhoudingen met de werknemers geen onderdeel van de gewone bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij, althans geen onderdeel dat de luchtvaartmaatschappij zelf in de hand heeft.
4.5.
Er was volgens Lufthansa sprake van een ongeplande/ongewenste annulering. Dit is volgens Lufthansa geen incident dat de Verordening beoogt tegen te gaan. Er was sprake van een korte termijn tussen het moment waarop Lufthansa met het stakingsincident bekend werd en besloot tot annulering enerzijds en de datum/tijdstip van de geannuleerde vlucht anderzijds. Het enkele feit dat een staking is aangekondigd, maakt volgens Lufthansa niet dat daarom een beroep op buitengewone omstandigheden moet worden afgewezen. In dit geval wist Lufthansa eerst in avond van 7 september 2015 dat er op 9 september 2015 zou worden gestaakt. Het verschil tussen een aangekondigde en een onaangekondigde staking is in dit geval verwaarloosbaar, aldus Lufthansa.
4.6.
Lufthansa voert ten slotte aan dat zij geen buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en/of nakosten is verschuldigd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het verweer van Lufthansa dat (de rechtmatigheid van) de staking naar Duits recht moet worden beoordeeld, slaagt niet. De kantonrechter wijst in dit verband op overweging 47 van het arrest van het Hof van 17 april 2018, ECLI:EU:C:2018:258. Daarin is het volgende bepaald:

Indien een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen stakingen die naar het toepasselijke nationale recht wettig zijn en zij die dat niet zijn, om te bepalen of die als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moeten worden aangemerkt, zou dat immers tot gevolg hebben dat het recht van de passagiers op compensatie afhankelijk wordt gesteld van de arbeidswetgeving van elke lidstaat, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de in de overwegingen 1 en 4 genoemde doelstellingen van verordening nr. 261/2004 om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen hun bedrijf onder geharmoniseerde voorwaarden uitoefenen op het grondgebied van de Unie”.
Het beroep van Lufthansa op het ‘Information document of Directorate-General for Energy and Transport, answers to questions on the application of Regulation 261/2004’ kan haar evenmin baten. De kantonrechter is niet gebonden aan deze vraag- en antwoordenlijst. De kantonrechter oordeelt daarom op basis van de Verordening en de jurisprudentie van het Hof.
5.3.
De Verordening is ingevolge artikel 3 lid 2 sub a in samenhang met artikel 3 lid 1 van de Verordening van toepassing, op voorwaarde dat de passagier een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie heeft en zich – behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 – bij de incheckbalie meldt. Naar het oordeel van de kantonrechter is, anders dan Lufthansa heeft aangevoerd, wel voldaan aan het vereiste van artikel 3, lid 2, sub a van de Verordening. Vast is komen te staan dat er sprake is van een annulering van de vlucht in kwestie als bedoeld in artikel 5 van de Verordening. De passagier was dus volgens artikel 3, lid 2, sub a van de Verordening niet verplicht zich bij de incheckbalie van Lufthansa te melden.
5.4.
Lufthansa heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zij, nu de passagier zich niet bij de incheckbalie heeft gemeld, niet in staat is geweest om de passagier alternatief vervoer aan te bieden. Naar het oordeel van de kantonrechter doet dit niet ter zake. Lufthansa heeft immers slechts “hypothetisch” aangevoerd dat zij, indien de passagier zich bij de balie had gemeld voor een omboeking had gezorgd, waarmee de passagier zonder dan wel met een beperkte vertraging zijn eindbestemming zou hebben bereikt. Gesteld noch gebleken is echter dat Lufthansa daadwerkelijk zou hebben voldaan aan de voorwaarde zoals vermeld in artikel 5, eerste lid, onder c, sub iii van de Verordening. In dat artikel is bepaald dat passagiers recht hebben op een compensatie door de luchtvaartmaatschappij, tenzij aan de passagiers een andere vlucht wordt aangeboden die niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt. Vast staat dat Lufthansa de passagier geen vlucht heeft aangeboden als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder c, sub iii van de Verordening. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de toets of de passagier met vertraging op de eindbestemming is aangekomen. Daarbij wordt voorts geoordeeld dat Lufthansa niet kan worden gevolgd in haar betoog dat artikel 5, eerste lid, onder c, sub iii van de Verordening en artikel 7 lid 2 van de Verordening geacht moeten worden te zijn vervangen door het Sturgeon-arrest van het Hof van 19 november 2009. In dit arrest is immers voor recht verklaard dat de artikelen 2, sub l, 5 en 6 van de Verordening aldus moeten worden uitgelegd dat een vertraagde vlucht, ongeacht de duur van de vertraging, ook al is deze lang, niet als geannuleerd kan worden beschouwd wanneer zij overeenkomstig de oorspronkelijke planning van de luchtvaartmaatschappij wordt uitgevoerd. In overweging 33 van voormeld arrest staat voorts het volgende:

In de tweede plaats wordt volgens artikel 2, sub l, van verordening nr. 261/2004 bij de annulering van een vlucht, anders dan bij de vertraging ervan, een oorspronkelijk geplande vlucht niet uitgevoerd. Geannuleerde en vertraagde vluchten vormen dus twee duidelijk onderscheiden categorieën van vluchten. Uit deze verordening kan dus niet worden afgeleid dat een vertraagde vlucht als een „geannuleerde vlucht” kan worden gekwalificeerd op de loutere grond dat de vertraging enige tijd of zelfs lang heeft geduurd”.
5.5.
Gelet op het voorgaande geldt er in dit geval in beginsel een compensatieplicht voor Lufthansa. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In het hiervoor reeds genoemde arrest van het Hof van 17 april 2018 is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

32
Als ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 kunnen worden aangemerkt gebeurtenissen die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop laatstgenoemde geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (arrest van 4 mei 2017, Pešková en Peška, C-315/15, EU:C:2017:342, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
Volgens overweging 14 van genoemde verordening kunnen dergelijke omstandigheden zich in het bijzonder voordoen in gevallen van stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
34
Het Hof heeft reeds kunnen verduidelijken dat de in die overweging genoemde omstandigheden niet noodzakelijkerwijs en automatisch gronden zijn voor vrijstelling van de in artikel 5, lid 1, onder c), van deze verordening opgenomen verplichting om compensatie te betalen (zie in die zin arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C-549/07, EU:C:2008:771, punt 22), en dat dus per geval moet worden beoordeeld of is voldaan aan de twee cumulatieve voorwaarden die in punt 32 van dit arrest in herinnering zijn gebracht”.
5.6.
Lufthansa heeft in dit geval zeer uitgebreid verweer gevoerd op diverse punten, maar ten aanzien van de betreffende staking op 9 september 2015 heeft zij enkel summiere informatie verstrekt. Door Lufthansa is aangevoerd dat er sprake was van een staking door de piloten, nadat die daartoe door hun vakbond (Cockpit) waren opgeroepen. Volgens Lufthansa is er op 9 september 2015 gestaakt door een groot aantal, maar niet alle, piloten die vliegen in vliegtuigen waarmee korte en middellange afstanden worden gevlogen en staakten op 9 september 2015 onder andere de piloten van het desbetreffende vliegtuig van vlucht LH0851. De passagier heeft hiertegenover gesteld dat Lufthansa niet heeft aangetoond dat de ingeplande piloten van de onderhavige vlucht wel of niet werkwillig waren. Het had gelet hierop op de weg van Lufthansa gelegen met stukken te onderbouwen dat de staking daadwerkelijk tot gevolg heeft gehad dat de onderhavige vlucht onvermijdelijk diende te worden geannuleerd. Dit heeft Lufthansa nagelaten. Lufthansa heeft voorts in het midden gelaten wat de eisen van (de vakbond van) de piloten waren. Er kan daarom niet worden beoordeeld of redelijkerwijs van Lufthansa kon worden gevergd aan die eisen te voldoen. De kantonrechter overweegt voorts dat een staking van eigen personeel in de regel een protestgeluid is om een wens tot verbetering van het loon of andere arbeidsvoorwaarden kracht bij te zetten of om duidelijk te maken dat men het oneens is met (aangekondigd) beleid van de werkgever. Van belang is verder dat bepaald gebruikelijk is dat een personeelsvertegenwoordiger dan wel de vakbond de bij het betrokken personeel levende onvrede kenbaar maakt bij de werkgever en tracht daarover met haar in gesprek te geraken alvorens naar het (zware) middel van staking wordt gegrepen. Lufthansa heeft niet toegelicht of er in dit geval van te voren met de vakbond is gesproken of dat er onderhandelingen zijn gevoerd. Lufthansa heeft enkel aangevoerd dat de staking kort voor de datum van de onderhavige vlucht is aangekondigd, maar hieruit volgt niet per definitie dat de staking voor Lufthansa niet voorzienbaar was en ook niet dat Lufthansa er daadwerkelijk geen invloed op had om de staking te voorkomen.
5.7.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat Lufthansa niet heeft aangetoond dat de annulering van vlucht LH0851 is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Aan haar komt daarom geen beroep toe op artikel 5 lid 3 van de Verordening. De uitspraak van het Bundesgerichtshof waar Lufthansa naar heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak betreft een andere staking en de annulering van een andere vlucht. Zoals hiervoor is vermeld, dient per geval te worden beoordeeld of sprake is van een buitengewone omstandigheid.
5.8.
Nu Lufthansa voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Lufthansa heeft niet de verschuldigdheid, maar wel de hoogte van deze vordering betwist. De kantonrechter oordeelt dat de omvang van de buitengerechtelijke incassokosten dient te worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, nu de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit geacht worden redelijk te zijn. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief inclusief btw, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. Lufthansa heeft aangevoerd dat zij, indien zij wordt veroordeeld enig bedrag aan de passagier te betalen, dit bedrag op eerste verzoek zal voldoen. De passagier heeft dit niet betwist. De kantonrechter ziet gelet hierop aanleiding om te bepalen dat de nakosten eerst verschuldigd zijn indien Lufthansa niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagier van € 472,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,00 vanaf 22 augustus 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 102,10;
griffierecht € 78,00
salaris gemachtigde € 120,00
en tot betaling van € 30,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagier worden gemaakt en voor zover Lufthansa niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter