ECLI:NL:RBNHO:2018:8596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
C/15/276521 / JU RK 18-1270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en culturele verschillen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 september 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 14 september 2017 en diende te worden verlengd vanwege aanhoudende zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. De gecertificeerde instelling Stichting Nidos had verzocht om deze verlenging, waarbij werd aangegeven dat er positieve ontwikkelingen zichtbaar waren, maar dat er nog steeds factoren waren die de veiligheid van de kinderen bedreigden. De ouders, die onder toezicht stonden, gaven aan dat zij de hulp van de GI waardeerden, maar dat de druk en controle die zij ervoeren als belastend werden ervaren.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de ouders, bijgestaan door een tolk, en medewerkers van de GI gehoord. De kinderrechter oordeelde dat de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling waren vervuld en dat het noodzakelijk was om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen. De kinderrechter benadrukte het belang van de hulpverlening en het toezicht van de GI om ervoor te zorgen dat de positieve ontwikkelingen doorzetten en dat de ouders de nodige ondersteuning krijgen bij het opvoeden van de kinderen.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd voor de duur van negen maanden, tot 14 juni 2019, en heeft ook [minderjarige 3] onder toezicht gesteld, aangezien zij zich in dezelfde problematische thuissituatie bevond. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
zaakgegevens : C/15/276521 / JU RK 18-1270 en C/15/279439 / JU RK 18-1738
datum uitspraak: 5 september 2018

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Stichting Nidos, hierna te noemen de GI,

gevestigd te Utrecht,
betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [plaats] ,

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen op 13 juli 2018.
Op 5 september 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de ouders, bijgestaan door een tolk [tolk] ,
  • de heer [medewerker GI] en mevrouw [medewerker GI] namens Nidos.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de ouders.
Bij beschikking van 14 september 2017 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, tot 14 september 2018.
De moeder was zwanger en is bevallen van een kindje:
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats]
(hierna te noemen [minderjarige 3] ).

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
De GI heeft daartoe aangevoerd dat er inmiddels positieve ontwikkelingen in de situatie van de kinderen zichtbaar zijn (de ouders werken goed mee aan de hulpverlening en staan onder bewind, [minderjarige 1] draagt inmiddels een gehoorapparaat en de vader is onder behandeling van de GGZ), maar dat er nog steeds factoren zijn die de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen bedreigen. Zo worden de ouders nog steeds zodanig in beslag genomen door hun eigen problematiek, dat zij weinig oog hebben voor de behoeften van de kinderen. Het is belangrijk dat de ouders leren te werken aan hun problemen zonder de kinderen daarmee te belasten. Verder hebben de ouders nog steeds aansturing nodig bij het opvoeden van de kinderen. Hulp vanuit een vrijwillig kader is daartoe op dit moment niet toereikend.

De standpunten

De ouders hebben grote moeite met de verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar. Ter zitting hebben zij aangegeven dat zij baat hebben gehad bij de door de GI geboden hulp en daar ook dankbaar voor zijn, maar dat zij de druk die zij vanuit de GI ervaren en de beperking van hun vrijheid als zeer belastend ervaren. De ouders hebben tot op heden aan alle aanwijzingen van de GI meegewerkt, maar vinden het zwaar om dat nog een jaar te moeten volhouden. Het gezin heeft veel meegemaakt: het is fijn dat zij hier in Nederland veilig zijn, maar de angst dat de kinderen uit huis geplaatst worden, beheerst nu hun leven. Dit heeft zijn weerslag op de kinderen. Na een leven van jarenlange repressie in Syrië, willen de ouders nu wel eens een leven leiden zonder druk en controle.
De GI heeft ter zitting nader toegelicht dat er geen enkele intentie is om de kinderen uit huis te plaatsen. Er is een positieve lijn zichtbaar en de GI heeft er voldoende vertrouwen dat de komende tijd de nodige vervolgstappen zullen worden gezet door de ouders. Het toezicht van de GI is nodig om erop toe te zien dat die positieve lijn ook wordt voortgezet. Als zaken voorspoedig lopen, zullen de ouders nauwelijks iets merken van de aanwezigheid van de GI en zal het contact met de ouders voornamelijk verlopen via Parlan en de bewindvoerder.

De beoordeling

De kinderrechter is van oordeel dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is voldaan aan het wettelijke criterium voor een ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het is een positief uitgangspunt dat de ouders inzien dat zij de hulp van de GI goed kunnen gebruiken om hun leven in Nederland goed op de rit te krijgen en dat het ook een voorrecht is om hulp bij hun problemen te mogen ontvangen. Dat zij druk, controle en een beperking van hun vrijheid ervaren, waardoor zij met gemengde gevoelens tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling aankijken, acht de kinderrechter dan ook begrijpelijk. De kinderrechter onderschrijft echter het standpunt van de GI dat een voortzetting van de positieve ontwikkelingen nodig is en dat er nog een belangrijke stappen te nemen zijn, gelet op de zorgwekkende situatie bij aanvang van de ondertoezichtstelling, de grote impact daarvan op de kinderen en het overbruggen van de cultuurverschillen. De kinderrechter acht een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de GI de lopende zaken in goede banen leidt en erop kan toezien dat de situatie van de kinderen voldoende stabiel en veilig is. Het dwingende kader van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk omdat de vrees bestaat dat de ouders zullen terugvallen in hun oude gedrag en vanuit hun eigen visie blijven denken. Als dat zou gebeuren, dan is de kans reëel dat de kinderen niet de opvoeding krijgen die zij nodig hebben om zich in de Nederlandse samenleving te handhaven en passend is voor hun leeftijd. Het is van belang dat de ouders daarin inzicht krijgen.
Door een kortere periode dan de verzochte ondertoezichtstelling toe te wijzen wordt enigszins tegemoetgekomen aan de begrijpelijke wens van de ouders om zo snel mogelijk weer zelf de regie over hun leven te krijgen, zodat zij het kunnen opbrengen om zich te blijven inzetten voor een goede samenwerking met de GI.
Daarnaast ziet de kinderrechter op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is overwogen aanleiding om [minderjarige 3] met overeenkomstige toepassing van artikel 1:255, vijfde lid, BW ambtshalve eveneens onder toezicht te stellen, aangezien zij zich in dezelfde thuissituatie bevindt als de andere twee kinderen en zij dus ook in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Hoewel deze wetsbepaling eigenlijk ziet op een situatie waarbij het een eerste ondertoezichtstelling betreft en niet – zoals in dit geval – een verlenging van de ondertoezichtstelling van de andere kinderen uit het gezin, is de kinderrechter van oordeel dat de ratio van de wet zich niet verzet tegen overeenkomstige gebruikmaking van deze bevoegdheid in dit geval.
Op dit moment zijn de bedreigingen in de ontwikkeling van de [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] waaraan in ieder geval nog gewerkt moet worden:
  • de kinderen ervaren onvoldoende (emotionele) veiligheid, stabiliteit en aansturing doordat de ouders teveel door eigen problematiek in beslag worden genomen;
  • de culturele verschillen van inzicht over opvoeden van kinderen en het ontbreken van inzicht in wat de kinderen nodig hebben om zich te handhaven in de Nederlandse samenleving.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van negen maanden. Daarnaast zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling uitspreken van [minderjarige 3] voor dezelfde duur.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
tot 14 juni 2019;
stelt
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , onder toezicht van Stichting Nidos, locatie Alkmaar, tot 14 juni 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 oktober 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam